202202021/1/R4.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Landgoed Lambalgen-Berkhorst B.V. (hierna: Lambalgen), gevestigd in Woudenberg,
2. [appellant sub 2], wonend in Renswoude,
3. [appellant sub 3], wonend in Renswoude,
4. [appellant sub 4] en anderen, gevestigd dan wel wonend in Renswoude,
5. [appellant sub 5] en anderen, wonend in Renswoude,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renswoude,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Groot Overeem II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Lambalgen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Lambalgen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2025, waar Lambalgen, vertegenwoordigd door mr. A.E. Patijn, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door drs. J.A. Zwitser, [appellant sub 4] en anderen, bijgestaan door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat in Veenendaal, vergezeld door [persoon], [appellant sub 5] en anderen, in de persoon van [appellant sub 5] en vergezeld door [appellant sub 5A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat in Baarn, vergezeld door M.H.T. Jansen, ing. F.A.M. van Ven en P. van Drie, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Groot Overeem is een bedrijventerrein aan de westkant van Renswoude. Met het plan maakt de raad een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk ten westen van het bestaande bedrijventerrein. Deze gronden hebben in de huidige situatie een agrarische bestemming. De uitbreiding van het bedrijventerrein is gelegen naast de Lunterse Beek, die ook onderdeel is van het plangebied.
Lambalgen exploiteert het landgoed Berkhorst, waar onder meer het landgoed Groot Wolfswinkel onderdeel van is. Groot Wolfswinkel ligt ten noordwesten van het plangebied. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. [appellant sub 4] en anderen exploiteren tegenover het plangebied een veehouderij en wonen daar ook. Zij zijn het allen niet eens met het plan.
Wijze van toetsen
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
4. De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepen van [appellant sub 2] en van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Daarbij wijst de raad op de afstand van 1,2 km tussen de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en het plangebied en op het feit dat zij geen direct zicht op het plangebied hebben.
4.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3], gelet op de afstand van ongeveer 1,2 km tussen het plangebied en hun woningen, niet rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de uitbreiding van het bedrijventerrein. Dat betekent dat zij geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft [appellant sub 3] aangegeven zich sterk betrokken te voelen bij de ontwikkelingen in Renswoude, mede omdat hij daar regelmatig wandelt en fietst. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is echter niet voldoende om belanghebbende te kunnen zijn.
4.2. Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep kunnen instellen tegen het plan, nu zij zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpplan. In haar uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling er echter al op gewezen dat te voorzien is dat de beroepsgronden van degene die als niet-belanghebbende toegang tot de bestuursrechter verkrijgt, op grond van het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in voorkomende gevallen niet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden. 4.3. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.4. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
4.5. Bij de beantwoording van de vraag of voor beroepsgronden geldt dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat artikel 8:69a van de Awb hieraan in de weg staat, is dus van belang vast te stellen of de rechtsregel strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant. Daarbij wordt vooropgesteld dat bij de toepassing van het relativiteitsvereiste aan de procedurele normen over het recht op inspraak een zelfstandige betekenis toekomt. Zie daarvoor ook de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, onder 7.8. Dit betekent dat als niet-belanghebbenden, zoals [appellant sub 2] en [appellant sub 3], een zienswijze hebben ingediend het relativiteitsvereiste niet aan vernietiging in de weg staat bij een door hen ingeroepen procedurele norm over het recht op inspraak. 4.6. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] een beroep hebben gedaan op een procedurele norm of een formeel beginsel van behoorlijk bestuur die geen betrekking hebben op inspraak, of wanneer zij hebben aangevoerd dat in strijd met een materiële norm is gehandeld, staat de relativiteit wél in de weg aan vernietiging als die rechtsregel niet strekt tot bescherming van hun belangen.
4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling alleen het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] over de gebrekkige inspraak inhoudelijk zal bespreken. De overige beroepsgronden die zij naar voren hebben gebracht over de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030, de Toekomstvisie van de gemeente Renswoude uit 2000, de behoefte aan een nieuw bedrijventerrein en de aantasting van de natuurwaarden, hebben geen betrekking op inspraak. Deze beroepsgronden kunnen op grond van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling zal deze gronden, voor zover door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] naar voren gebracht, daarom niet bespreken.
Goede procesorde
5. De raad heeft op de zitting aangevoerd dat de door Lambalgen op 10 februari 2025 ingediende nadere stukken en de door [appellant sub 4] en anderen op 20 februari 2025 ingediende reactie, zo laat zijn ingediend dat dit in strijd is met de goede procesorde.
5.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dit in strijd is met een goede procesorde. Dit is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
5.2. De Afdeling ziet aanleiding om de nadere stukken van Lambalgen van 10 februari 2025 buiten beschouwing te laten wegens strijd met een goede procesorde. Alhoewel de nadere stukken van Lambalgen zijn ingediend buiten de wettelijke termijn van tien dagen, was het voor de andere partijen gelet op de omvang en aard van de nadere stukken niet mogelijk om daarop adequaat te reageren voorafgaand aan de zitting of tijdens de zitting. Daarbij komt dat de stukken van Lambalgen rapporten bevatten die van oktober en november 2022 dateren en niet is gebleken dat die stukken niet eerder konden worden ingediend.
[appellant sub 4] en anderen hebben de reactie van G&O Consult op het nadere stuk van de raad vijf dagen voor de zitting ingediend. Het kort voor de zitting indienen van het stuk levert in dit geval naar het oordeel van de Afdeling geen strijd op met de goede procesorde. Het nadere stuk bevat een reactie op de nadere notitie van Tauw, ingediend door de raad op 13 februari 2025. Verder is het nadere stuk niet van een zodanige inhoud en omvang dat de raad daarop niet uiterlijk op de zitting adequaat heeft kunnen reageren of dat de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. Gelet hierop zal de Afdeling het nadere stuk van [appellant sub 4] en anderen van 20 februari 2025 in de beoordeling van het beroep betrekken.
Participatie
6. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en Lambalgen betogen dat er onvoldoende mogelijkheden zijn geweest voor inspraak. Volgens hen had de participatie veel eerder moeten beginnen en niet pas na publicatie van het ontwerpbestemmingsplan. Ook had de raad volgens [appellant sub 3] actief maatschappelijke organisaties bij het plan moeten betrekken. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en Lambalgen stellen dat er op het tijdstip van vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan geen ruimte meer was voor inbreng, omdat het plan al volledig vaststond.
6.1. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Naast de wettelijke zienswijzeprocedure zijn er mogelijkheden tot inspraak en participatie geweest. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en Lambalgen hebben niet uiteengezet welke inspraakverplichting uit de "Inspraakverordening Renswoude 1994" de raad zou hebben geschonden. Het plan is om die reden ook niet onzorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt niet.
Behoefte en ladder voor duurzame verstedelijking
7. Lambalgen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] en anderen betogen dat de behoefte aan een bedrijventerrein onvoldoende is onderbouwd. Volgens hen voldoet de plantoelichting niet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat er geen actuele regionale behoefte bestaat aan de uitbreiding van het bedrijventerrein. Zij stellen dat de behoeftepeiling onder ondernemers uit Renswoude, uitgevoerd door Arcadis in 2018, niet representatief is, omdat dit onderzoek verouderd is. Lambalgen wijst bijvoorbeeld op nieuwe regelgeving waardoor het bedrijventerrein aardgasvrij moet zijn. Bovendien vinden zij het onderzoek enigszins beperkt, omdat maar vier ondernemers zijn geïnterviewd aan de hand van slechts algemene vragen. In de enquête van Arcadis geven volgens [appellant sub 5] en anderen maar 23 van de 362 bedrijven aan dat zij mogelijk belangstelling hebben voor een kavel. [appellant sub 5] en anderen verwachten dat bij een geactualiseerd behoefteonderzoek zal blijken dat er geen of weinig behoefte is aan een bedrijventerrein in Renswoude. Volgens Lambalgen en [appellant sub 4] en anderen heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom in de behoefte niet kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied in Renswoude of elders in de regio. Volgens hen zou dit kunnen door benutting van beschikbare gronden door bijvoorbeeld herstructurering of transformatie. Zij wijzen bijvoorbeeld op de ruimte op het bedrijventerrein Groot Overeem I, waar nog circa 9.000 m2 beschikbaar is en het bedrijventerrein De Klomp, dat op 3 km afstand van Renswoude ligt.
7.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
7.2. De raad stelt dat het onderzoek naar de behoefte actueel is en de plantoelichting voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In 2020 is door STEC een onderzoek in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: het Ladderrapport) uitgevoerd. In dit onderzoek is de behoefte aan een bedrijventerrein beoordeeld op basis van de regionale ramingen voor de provincie Utrecht en de regio "Foodvalley". Dit Ladderrapport concludeert dat behoefte bestaat aan drie tot vijf hectare nieuw bedrijventerrein. Het plangebied voorziet in deze behoefte aan bedrijventerreinen tot 2030, zo staat in paragraaf 4.3 van het Ladderrapport. Hoewel de raad stelt dat het verrichte onderzoek voldoende actueel is, is bij de beantwoording van de zienswijzen toegezegd het Ladderrapport te actualiseren. Arcadis heeft op 9 januari 2023 het behoefteonderzoek geactualiseerd. In oktober 2022 is een enquête aan 638 bedrijven uit Renswoude verzonden. Uit de resultaten van deze enquête blijkt dat er in Renswoude behoefte is aan ongeveer tien hectare aan nieuwe bedrijfskavels. Het plangebied biedt ruimte voor ongeveer drie hectare. Het plan voorziet dus in een behoefte.
Volgens de raad zijn binnen het stedelijk gebied van Renswoude geen locaties van ten minste vijf hectare meer beschikbaar. Op het bedrijventerrein Groot Overeem I ligt nog een weiland, maar de raad heeft op de zitting toegelicht dat dit perceel particulier eigendom is en dat dit agrarisch in gebruik is. Het is niet aannemelijk dat deze locatie binnen afzienbare tijd beschikbaar is voor bedrijvigheid.
7.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer onder 14.3 van haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Het Ladderrapport uit 2020 ligt aan het plan ten grondslag en is opgenomen in bijlage 4 bij de plantoelichting. Lambalgen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] en anderen hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de deugdelijkheid van het Ladderrapport. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de beschrijving van de behoefte in de toelichting of het Ladderrapport deugdelijk is.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1661, onder 5.8, overweegt de Afdeling - gezien de stelling van Lambalgen en [appellant sub 4] en anderen over de afbakening van de regio - dat van geval tot geval moet worden bezien welk schaalniveau past bij het bepalen van de behoefte aan een ontwikkeling waarin een bestemmingsplan voorziet. Bij het bepalen van dat verzorgingsgebied is bijvoorbeeld de autoreistijd een indicatie, maar ook andere factoren kunnen daarbij een rol spelen. In het Ladderrapport is voor de beoordeling van de behoefte uitgegaan van de gemeente Renswoude als verzorgingsgebied. De raad heeft, in navolging van het Ladderrapport, rekening gehouden met de vraag naar locaties voor lokale bedrijvigheid. In het Ladderrapport is ter aanvulling daarvan ook een onderzoek naar bedrijfsverplaatsingen toegevoegd waaruit blijkt dat bedrijfsverplaatsingen veelal binnen de gemeente plaatsvinden. Hiermee heeft de raad de keuze voor het verzorgingsgebied voldoende onderbouwd. In geval de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen groter is dan de bestaande voorraad ervan, is de raad niet gehouden om pas in nieuwe bedrijfsterreinen te voorzien, nadat de bestaande voorraad aan bedrijfsterreinen volledig is benut (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3507). Het betoog slaagt niet. Strijd met Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
8. Lambalgen betoogt dat het plan in strijd is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (hierna: de Omgevingsverordening), omdat de motivering van het plan geen beschrijving bevat van de in het gebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van deze kernkwaliteiten is omgegaan. In het bijzonder wijst zij op het belang van behoud van het beekdal en de aantasting van dit beekdal door de uitbreiding van het bedrijventerrein. Dit is in strijd met artikel 7.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening.
8.1. De raad stelt dat het plan voldoet aan artikel 7.9 van de Omgevingsverordening. Hij verwijst daarvoor naar de onderbouwing in paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting. Tijdens de zitting heeft de raad medegedeeld dat de beekzone wordt ingericht volgens het "Inrichtingsplan beekzone Luntersebeek Groot Overeem 2", dat als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd. De raad heeft daarbij aangegeven dat de landschappelijke inrichting van de beekzone gelijktijdig met de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal plaatsvinden, omdat de door de herinrichting van de beekzone vrijkomende grond nodig is voor het ophogen van het nieuwe bedrijventerrein. De Omgevingsverordening duidt het plangebied aan als "Uitbreiding bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk" en noemt in bijlage 18 specifiek een uitbreiding met drie hectare.
8.2. Artikel 7.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, bepaalt dat de motivering van een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de in het gebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van deze kernkwaliteiten is omgegaan. Paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting en de aanvullende notitie "Verantwoording kernkwaliteiten" van 7 februari 2025 van buRO, bevatten deze beschrijving en concluderen dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening. De aanvullende notitie beschrijft per kernkwaliteit hoe deze wordt beschermd. Het plangebied grenst direct aan de Lunterse Beek. Deze beek maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de plantoelichting en de aanvullende notitie tast het plan de waarden van deze beek niet aan, maar versterkt het de ecologische waarde van de beekzone juist door het verbreden van de beek en beplanting die past bij het karakteristieke landschap.
Anders dan in het voorheen geldende plan zijn aan de gronden langs de Lunterse Beek de bestemming "Natuur" en de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" toegekend. Aan de Lunterse Beek zijn de bestemming "Water" en de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" toegekend. Artikel 8.1 van de planregels brengt mee dat deze gronden mede bestemd zijn voor de instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, zodat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- of natuurontwikkelingsgebieden. Ingevolge artikel 8.3 van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders van Renswoude nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken en gebruiksvormen om een onevenredige aantasting van de ecologische verbindingszone te voorkomen. Ingevolge artikel 8.5 van de planregels is op deze gronden een omgevingsvergunning nodig voor het aanleggen van wegen en paden en andere werken. Daarmee zijn de ecologische waarden voldoende beschermd. Het plan is niet in strijd met artikel 7.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening. Het betoog slaagt niet.
Aantasting natuurwaarden
9. Lambalgen en [appellant sub 5] en anderen betogen dat het plan nadelige gevolgen heeft voor de natuurwaarden in en nabij het plangebied, met name de Lunterse Beek en het landgoed Groot Wolfswinkel. Volgens Lambalgen zijn het onderzoek "Quickscan Ecologie Renswoude, Groot Overeem II" van Breur Ecologie en het onderzoek van 6 april 2020 (hierna: ecologisch onderzoek) te summier over het landgoed Groot Wolfswinkel. Lambalgen wijst erop dat boringen in het plangebied het landgoed kunnen vervuilen. Daar heeft de raad onvoldoende rekening mee gehouden. [appellant sub 5] en anderen wijzen op het Kampenlandschap, kenmerkend voor de Gelderse Vallei, dat wordt ingeruild voor een bedrijventerrein. Volgens Lambalgen en [appellant sub 5] en anderen is het plan geen verbetering, maar een verslechtering van de natuurwaarden.
9.1. Het ecologisch onderzoek is op 18 oktober 2021 aangevuld door Breur Ecologie en onderzoek. In deze notitie staat dat er geen kweldruk vanuit het plangebied naar Groot Wolfswinkel is, zodat het plan geen significant effect heeft op de waterhuishouding van het landgoed. Op 27 juni 2022 heeft Tauw een aanvullende notitie opgesteld over de effecten van het plan op het grondwater bij het landgoed Groot Wolfswinkel. In deze aanvullende notitie en tijdens de zitting is toegelicht dat het grondwater van het hoger gelegen oosten naar het lager gelegen westen stroomt. De beek vangt het grondwater af. De conclusie van het onderzoek van Tauw is dat het onwaarschijnlijk is dat de uitbreiding van het bedrijventerrein qua waterhuishouding een effect heeft op Groot Wolfswinkel. Wat Lambalgen en [appellant sub 5] en anderen naar voren brengen geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze onderzoeken.
Over de eventuele effecten op het grondwater van boringen voor de aanleg van leidingen en putten voor bodemwarmtepompen in het plangebied, overweegt de Afdeling dat niet op voorhand vaststaat dat dit type warmtepompen zal worden gebruikt en dat als dergelijke boringen in het plangebied zullen plaatsvinden, effecten op het grondwater zullen optreden. De effecten van eventuele boringen zullen aan de orde komen bij de beoordeling van een aanvraag van de daarvoor vereiste vergunning van het waterschap.
De noordwestelijke oever van de Lunterse Beek maakt deel uit van het plangebied. Daar wordt een ecologisch ingerichte oeverzone van 30 m breed gecreëerd. Uit het ecologisch onderzoek volgt dat deze verbreding van de beek de biodiversiteit verbetert en meer ruimte biedt voor natuurlijke dynamiek, een grotere variëteit aan vegetatie, meer microleefgebied voor insecten en een opgroeiomgeving voor jonge vis. Ook wordt het gebied aantrekkelijker voor vleermuizen als foerageergebied. Lambalgen en [appellant sub 5] en anderen hebben niet onderbouwd dat dit ecologisch onderzoek onjuist of onvolledig zou zijn.
9.2. De raad mocht dus concluderen dat het plan de natuurwaarden in en nabij het plangebied niet onevenredig aantast. Het betoog slaagt niet.
Bescherming wespendief
10. [appellant sub 5] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft laten doen naar de negatieve effecten van het plan op de wespendief. De landgoederen Groot Wolfswinkel en Wittenoord en hun omgeving zijn een leef- en broedgebied voor de wespendief. De wespendief is daar de afgelopen vijf jaar 19 keer gesignaleerd. Het plan tast deze landgoederen aan. Deskundige De Haan heeft op de zitting toegelicht dat de huidige stiltezone rond Groot Wolfswinkel essentieel is voor de wespendief. Wespendieven zijn zeer schuw en houden intuïtief altijd honderden meters afstand tot de bebouwing. Er zijn wespennesten aan de oostelijke rand van Groot Wolfswinkel. Als daar bebouwing komt, zal de wespendief dit gebied vermijden, waardoor hij een aanzienlijk deel van zijn voedselgebied verliest en genoodzaakt is het gebied te verlaten.
10.1. De raad mag een plan niet vaststellen voor zover hij redelijkerwijs had moeten inzien dat de wettelijke soortenbescherming op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
10.2. Het ecologisch onderzoek is op 18 oktober 2021 aangevuld door Breur Ecologie en onderzoek. Uit de aanvullende notitie volgt dat de nestplaatsen van de wespendief zich in besloten en rustige bosgebieden bevinden. Dit kunnen de bossen van Groot Wolfswinkel zijn, maar de houtopstanden in Groot Wolfswinkel nabij het plangebied bevinden zich nog in een jonge ontwikkelingsfase of zijn gelegen naast wegen of wandelpaden. Daardoor zijn er volgens de notitie geen nestplaatsen van de wespendief in het plangebied. Het plangebied bestaat uit monotoon raaigrasland. Dit is geen essentieel functioneel leefgebied van de wespendief. De Haan heeft op de zitting bevestigd dat het plangebied geen foerageergebied is voor de wespendief. De wespennesten in het oostelijke gedeelte van Groot Wolfswinkel liggen op minstens 200 m van de toekomstige bebouwing in het plangebied. Daarom is niet aannemelijk dat deze bedrijfsbebouwing tot verlies van een aanzienlijk deel van het foerageergebied van de wespendief zal leiden. De raad heeft redelijkerwijs kunnen oordelen dat het wettelijke soortenbescherming niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.
Lichthinder
11. [appellant sub 5] en anderen betogen dat de voorgestelde inrichting van het bedrijventerrein onaanvaardbare gevolgen heeft voor het landgoed Wittenoord, dat grenst aan de Lunterse Beek. [appellant sub 5] en anderen wijzen op een ontsluitingsweg die in het plan is voorzien ten oosten van de Lunterse Beek, naast de groenstrook. Het verkeer dat van deze weg gebruik gaat maken zal zorgen voor overlast voor met name het landgoed Wittenoord. Deze ontsluitingsweg zorgt voor lichthinder op het landgoed Wittenoord door de verlichting van het verkeer en reclame-uitingen van de bedrijven in het plangebied.
11.1. De afstand tussen het plangebied en het landgoed is minstens 200 m. Artikel 3.3 van de planregels bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Renswoude bevoegd is om nadere eisen te stellen aan verlichting en verlichte reclame-uitingen om onevenredige lichthinder voor omwonenden te voorkomen en natuurwaarden te beschermen. Gelet hierop hebben [appellant sub 5] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot onaanvaardbare lichthinder. Het betoog slaagt niet.
Geluidhinder
12. [appellant sub 4] en anderen betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij hun woning aan de Utrechtseweg 1 in Renswoude. Zij stellen dat het geluid op de gevel van hun woning toeneemt, doordat het geluid van de N224 zal weerkaatsen tussen de nieuwe bebouwing op het bedrijventerrein en hun woning.
12.1. Voor de beoordeling van de gevolgen van het toestaan van bedrijven van milieucategorie 3.1 en 3.2 in het plangebied voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] en anderen heeft de raad aansluiting gezocht bij de richtafstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). Deze VNG-brochure maakt voor de richtafstanden onderscheid tussen het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en het omgevingstype "gemengd gebied".
In paragraaf 3.1 van het onderzoek "Uitbreiding bedrijventerrein Groot Overeem Onderzoek milieuzonering" van 8 oktober 2020, opgesteld door SPA WNP Ingenieurs, staat dat bij het beoordelen van de milieuhinder uitgegaan is van een "gemengd gebied". In een "gemengd gebied" beveelt de VNG een richtafstand van 30 m aan voor bedrijven van milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 50 m voor bedrijven van milieucategorie 3.2 aan. Op de zitting hebben [appellant sub 4] en anderen gezegd dat zij het eens zijn met de kwalificatie van het plangebied als "gemengd gebied".
12.2. Uit de verbeelding in samenhang met artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, volgt dat tegenover de woning van [appellant sub 4] en anderen bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De afstand tussen het gebied waar bedrijven van milieucategorie 3.1 zijn toegestaan en de woning van [appellant sub 4] en anderen is ongeveer 45 m. De afstand tussen de locatie waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan en de woning is ongeveer 115 m. Het plan voldoet dus ruimschoots aan de richtafstanden van 30 en 50 m.
[appellant sub 4] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsbelasting op hun woning wezenlijk zal toenemen door weerkaatsing van geluid. [appellant sub 4] en anderen onderbouwen niet dat er weerkaatsing zal zijn en de afstand tussen hun woning en de toekomstige bebouwing in het plangebied is ongeveer 60 m. De raad heeft zich in dit opzicht redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor wat betreft het aspect geluidsweerkaatsing niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 4] en anderen. Het betoog slaagt niet.
Uitzicht
13. [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad geen rekening heeft gehouden met de zichtlijnen vanuit hun woning. Zij beseffen dat er geen recht bestaat op vrij uitzicht, maar uitzicht moet wel worden meegewogen in de belangenafweging.
13.1. De Afdeling stelt voorop dat inderdaad geen recht bestaat op een vrij en ongewijzigd uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang van [appellant sub 4] en anderen bij behoud van het uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. De afstand tussen de woning van [appellant sub 4] en anderen en het dichtstbijzijnde bouwvlak is ongeveer 60 m. Ten opzichte van het voorontwerp van het plan is de bebouwingslijn verder van de woning van [appellant sub 4] en anderen gelegd en is aan de zijde van de Utrechtseweg een goothoogte tot maximaal 4 m in de planregels opgenomen. De raad heeft dus voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 4]. Het betoog slaagt niet.
Gevolgen voor uitbreidingsmogelijkheden
14. [appellant sub 4] en anderen betogen dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van hun veehouderij en dat op het bedrijventerrein geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gewaarborgd. Zij voeren aan dat de ‘Notitie geur - Uitbreiding bedrijventerrein Groot Overeem’ van Tauw van 6 maart 2020 (hierna: het geuronderzoek), die ten grondslag ligt aan het plan, gebrekkig is. In het geuronderzoek staat dat het bedrijf van [appellant sub 4] en anderen onder meer bestaat uit een varkensbedrijf. Dit is onjuist. In het geuronderzoek wordt voor de berekeningen van de geurcontouren verwezen naar het advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht (hierna: Omgevingsdienst) van 13 april 2017. [appellant sub 4] en anderen wijzen erop dat dit onderzoek van de Omgevingsdienst ten onrechte niet bij de stukken van het plan is gevoegd en daarom daar niet aan ten grondslag kan worden gelegd. Verder voeren zij aan dat het onderzoek van de Omgevingsdienst onjuist is. Volgens hen is uitgegaan van verkeerde emissiepunten, is het verblijfsklimaat op het bedrijventerrein matig in plaats van redelijk goed en zijn de uitbreidingsmogelijkheden van hun veehouderij niet meegenomen. Zij voeren aan dat uitbreiding mogelijk is ten noorden en zuidwesten van de huidige stallen. Ook stellen zij dat bedrijfsuitbreiding ondanks de overbelaste situatie mogelijk is door toepassing van de zogenoemde 50%-regeling als bedoeld in artikel 5.109a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).
14.1. De Afdeling stelt vast dat het door [appellant sub 4] en anderen bedoelde advies van de Omgevingsdienst niet bij het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen. Gelet op het feit dat in het geuronderzoek voor de berekening van de geurcontouren wordt verwezen naar het advies van de Omgevingsdienst van 13 april 2017, is de Afdeling van oordeel dat het onderzoek van de Omgevingsdienst een op het plan betrekking hebbend stuk is, dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de beoordeling van het plan. Het advies van de Omgevingsdienst had daarom op grond van artikel 3:11 van de Awb ter inzage moeten worden gelegd met het ontwerpplan.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daartoe overweegt de Afdeling dat [appellant sub 4] en anderen niet zijn benadeeld, aangezien zij in bezit zijn van het advies van de Omgevingsdienst. Het is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden door het niet ter inzage leggen van dit document zijn benadeeld, omdat in de toelichting bij het ontwerpplan en in het geuronderzoek is vermeld dat er een advies van de Omgevingsdienst was. Zij hadden daardoor de mogelijkheid om kenbaar te maken dat dit document niet ter inzage heeft gelegen.
14.2. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de uitgangspunten van het geuronderzoek van Tauw en het advies van de Omgevingsdienst ondeugdelijk zijn en de raad het geuronderzoek en het advies van de Omgevingsdienst daarom niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de invoergegevens uit het geuronderzoek gebaseerd zijn op de vergunde situatie van 23 april 2013, waarbij niet is uitgegaan van het houden van varkens op het bedrijf van [appellant sub 4] en anderen. De emissiepunten zijn gebaseerd op de plattegrondtekening behorende bij de vergunning van 23 april 2013. Hieruit blijkt dat de stallen K en D zijn voorzien van nokventilatoren en stal G van gevelventilatoren. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Tijdens de zitting heeft de raad toegelicht dat het onderzoek van de Omgevingsdienst inderdaad uitging van een matig woon- en leefklimaat in een groter deel van het plangebied. Dit onderzoek was echter gebaseerd op het verspreidingsmodel ‘V-stacks vergunning’ uit 2010, terwijl voor het geuronderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan ‘V-stacks vergunning’ uit 2020 moest worden gehanteerd. Het model uit 2020 leidt tot iets gunstigere uitkomsten.
14.3. Op de locaties waar op grond van het bestemmingsplan geurgevoelige objecten zijn toegelaten, zoals bedrijven, is volgens de "Notitie geur - Uitbreiding bedrijventerrein Groot Overeem - reactie op second opinion" van Tauw van 13 februari 2025 sprake van een redelijk tot goed leefklimaat. De hoogste concentratie die is berekend op de locaties waar geurgevoelige objecten zijn toegelaten, is 5,4 ouE/m3. Het plan staat geen bedrijfswoningen toe op het bedrijventerrein. Het verblijfsklimaat is slechts matig in een klein deel van het zuiden van het plangebied, waar geen bebouwing is toegestaan. De raad mocht dus stellen dat het verblijfsklimaat op het bedrijventerrein aanvaardbaar is.
14.4. De Afdeling is verder van oordeel dat de raad mocht stellen dat de veehouderij van [appellant sub 4] en anderen niet over reële uitbreidingsmogelijkheden beschikt in noordelijke richting, dus in de richting van het plangebied. De uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij in die richting worden reeds beperkt door de bestaande woningen aan de Utrechtseweg 24 en 26, omdat de geurbelasting van de veehouderij van [appellant sub 4] en anderen bij die twee woningen in de huidige situatie al wordt overschreden. Daarnaast is niet gebleken van een concreet voornemen voor uitbreiding van de veehouderij. Op de zitting hebben [appellant sub 4] en anderen bevestigd geen concrete uitbreidingsplannen te hebben. De 50%-regeling is sinds 1 januari 2024 opgenomen in artikel 5.109a, derde lid, van het Bkl. Die regeling houdt - kort gesteld - in dat bij een veehouderij waar rechtmatig sprake is van een overbelaste geursituatie, bedrijfsuitbreiding alleen mogelijk is als een maatregel wordt getroffen om de geurbelasting te verminderen en de toegestane overschrijding van de geurbelasting gehalveerd wordt. Eventuele toepassing van de 50%-regeling in de toekomst als [appellant sub 4] en anderen hun veehouderij zouden willen uitbreiden, verandert niets aan het feit dat de bestaande woningen aan de Utrechtseweg 24 en 26 dan nog steeds maatgevend zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij. Het betoog slaagt niet.
Relativiteit
15. Omdat de beroepsgronden van Lambalgen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 4] en anderen niet slagen, is de Afdeling niet ingegaan op de vraag of de relativiteit aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege die beroepsgronden in de weg staat.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
571-1077