202201490/2/R2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Veldhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 januari 2022 in zaak nr. 21/1012 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1046, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 9 maart 2021 te herstellen, zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Bij beschikking van 19 juli 2024 is de in de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 31 augustus 2024.
Bij brief van 26 augustus 2024 heeft het college het besluit van 9 maart 2021 van een aanvullende motivering voorzien.
[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 9.2 geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 9 maart 2021 niet op een deugdelijke motivering berust, omdat daarin onvoldoende is gemotiveerd dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat beschermde diersoorten op het perceel aanwezig waren en van een mogelijke verstoring daarvan geen sprake was. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het besluit van 9 maart 2021 in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is genomen.
Opdracht in de tussenuitspraak
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het gebrek in het besluit van 9 maart 2021 te herstellen. Het college dient daartoe het besluit op bezwaar toereikend te motiveren, zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.
Aanvullend onderzoek
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij brief van 26 augustus 2024 de motivering van het besluit van 9 maart 2021 aangevuld. Daartoe heeft het het rapport ‘Quickscan natuur Loods SOK Heerseweg te Veldhoven’ van augustus 2024 (hierna: de quickscan), opgesteld door ecologisch bureau Staro, overgelegd. Volgens het college blijkt hieruit dat geen negatieve effecten op soorten zijn opgetreden die een overtreding van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) tot gevolg hebben gehad.
De zienswijze van [appellant]
5. [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. De uitgevoerde quickscan geeft volgens [appellant] niet de zekerheid dat ten tijde van de vergunningverlening geen beschermde soorten op het perceel aanwezig waren, omdat de bodem al is afgegraven, een deel van het perceel al is verhard en de bouwloods al is gebouwd.
De beoordeling door de Afdeling
6. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat hij aanvoert dat het project in strijd is met het wettelijk soortenbeschermingsregime en daarom niet uitvoerbaar is. Het college mag geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen als en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijk soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
6.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het wettelijk soortenbeschermingsregime niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. Daartoe overweegt de Afdeling dat in de quickscan de situatie op het perceel is onderzocht, waarvoor een literatuuronderzoek is uitgevoerd en op 11 juli 2024 een veldonderzoek heeft plaatsgevonden. De loods op het perceel was op dat moment gebouwd. De situatie op het moment van de vergunningverlening, dat wil zeggen de situatie voordat de loods op het perceel gebouwd was, is echter bepalend voor de vraag welke gevolgen het project heeft. Dit betekent dat het college het onderzoek naar de flora- en fauna op het perceel in beginsel niet op dan wel naar het juiste moment in de procedure heeft laten uitvoeren. Op dit punt heeft [appellant] dus gelijk.
Toch ziet de Afdeling in de bevindingen van de quickscan geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanwezigheid van beschermde diersoorten in de situatie zonder de gebouwde loods op voorhand reeds aan uitvoerbaarheid van het project in de weg heeft gestaan. Voorheen was het perceel namelijk in gebruik als akker voor met name laagblijvende gewassen. Uit de quickscan volgt dat het perceel geen nestgelegenheid voor beschermde vogel- en vleermuissoorten bood. Ook volgt uit de quickscan dat het perceel mogelijk beperkt geschikt was als leef- en foerageergebied voor vogels, vleermuizen, algemene spits-, woel- en ware muizensoorten, de haas, het konijn, de vos en steenmarter, maar dat het bouwplan daarop geen negatief effect heeft gehad. [appellant] heeft de bevindingen van de quickscan niet inhoudelijk bestreden. De conclusie moet dan ook zijn dat voor zover er voorafgaande aan de bouw sprake was van de aanwezigheid van beschermde diersoorten op het perceel, achteraf kan worden vastgesteld dat de bouw van de loods voor hen geen negatieve effecten zou hebben en heeft gehad. Het wettelijk soortenbeschermingsregime stond en staat dan ook niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg.
Het betoog slaagt niet.
7. Het college heeft met de aanvullende motivering van 26 augustus 2024 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht het gebrek in het besluit van 9 maart 2021 te herstellen.
8. Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 maart 2021 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Omdat het college de motivering van het besluit van 9 maart 2021 bij brief van 26 augustus 2024 heeft aangevuld en het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek daarmee is hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 9 maart 2021 in stand blijven.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 januari 2022 in zaak nr. 21/1012;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven van 9 maart 2021;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 141,15;
VII. gelast dat van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kuipers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
680-1075