202305323/1/A3.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2023 in zaken nrs. 22/2413 en 22/2369 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluiten van 7 december 2021 heeft de minister de verzoeken om wissing van persoonsgegevens van [appellanten] op grond van artikel 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 21 maart 2022 heeft de minister het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 april 2022 heeft de minister het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2023 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld en de Afdeling om schadevergoeding verzocht.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. I. Brouwer, advocaat in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kroes, bijgestaan door mr. E.E. Schaake en mr. S. Moll, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij brieven van 31 mei 2021 hebben [appellanten] de minister verzocht om wissing van hun bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) aanwezige Covid-19 vaccinatiegegevens en Covid-19 persoonsgegevens. De minister heeft de verzoeken bij de besluiten van 7 december 2021 buiten behandeling gesteld omdat [appellanten] hebben geweigerd zich te legitimeren op een door de minister verzochte wijze, namelijk het toesturen van een kopie van hun paspoort of zich in persoon bij het kantoor van het RIVM legitimeren.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de bezwaren terecht ongegrond heeft verklaard. Volgens de rechtbank mocht de minister de verzoeken buiten behandeling stellen op de grond dat de identiteit van de betrokkenen niet kon worden vastgesteld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het gaat om medische gegevens, wat bijzondere persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de AVG. Bovendien zouden volgens de rechtbank de gevolgen van de wissing van deze gegevens groot kunnen zijn, omdat ten tijde van het besluit van 7 december 2021 de coronamaatregelen nog in werking waren. Door wissing van de vaccinatiegegevens zou een betrokkene niet meer via de corona-app kunnen aantonen dat hij gevaccineerd is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het aannemelijk is dat het door [appellanten] voorgestelde alternatief, waarbij ze de laatste drie cijfers van hun BSN geven, in combinatie met telefonische verificatiecode, niet dezelfde mate van zekerheid met zich brengt als door de minister voorgestelde methoden.
Hoger beroep
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de beroepen ongegrond heeft verklaard.
Zij voeren aan dat de minister niet om aanvullende informatie mocht vragen, omdat de minister niet twijfelde aan hun identiteit.
Verder voeren zij aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat aan het sturen van een kopie van een paspoort grote bezwaren kleven. Het paspoort kan namelijk worden vervalst of misbruikt door derden. Daarnaast zijn bestuursorganen gevoelig voor datalekken. Volgens [appellanten] zijn de door hen aangedragen alternatieven veiliger, omdat daarbij geen nieuwe stukken met hun persoonsgegevens in omloop kunnen raken.
Ook is volgens [appellanten] het voorgestelde alternatief om zich in persoon te legitimeren zeer bezwarend. De door de minister genoemde locatie is namelijk te ver weg, te omslachtig te bereiken met het openbaar vervoer, en bovendien is de reis ernaartoe te duur. Ook heeft de minister geen andere veilige alternatieven aangedragen zoals een controle via DigiD of met secundaire veiligheidsvragen.
Beoordeling van het hoger beroep
5. In overweging 64 van de AVG staat dat de verwerkingsverantwoordelijk alle redelijke maatregelen moet nemen om de identiteit te controleren van een betrokkene die om inzage verzoekt. Als reden bestaat om te twijfelen aan de identiteit, mag om aanvullende informatie gevraagd worden, zo volgt uit artikel 12, zesde lid, van de AVG.
5.1. Het argument van [appellanten] dat de minister niet om aanvullende informatie mocht vragen omdat hij niet twijfelde aan hun identiteit, mist feitelijke grondslag. Het verzoek van de minister was namelijk geen verzoek om aanvullende informatie. De minister moet alle redelijke maatregelen nemen om de identiteit van de verzoeker vast te stellen. Dat betekent dat de minister eerst mocht vragen om een kopie van hun paspoort. Daarbij speelde eventuele twijfel aan de identiteit van de verzoeker geen rol.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen heeft het bestuursorgaan ten aanzien van de wijze waarop zij de identiteit van de verzoeker vaststelt in beginsel beleidsruimte. Het overleggen van een gewaarmerkte en geautoriseerde kopie van een geldig identiteitsbewijs wordt als een redelijke maatregel aangemerkt om de identiteit te controleren. Dit waarborgt een deugdelijke identiteitsvaststelling zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het recht van betrokkenen om zich vrijelijk tot de minister te wenden. Vergelijk de uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2833, onder 5.1 en 5.2. 5.3. Dat betekent in dit geval dat de minister de wijze mocht bepalen waarop hij de identiteit van de verzoeker vaststelt. De minister heeft [appellanten] twee manieren geboden om hun identiteit vast te stellen. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak blijkt niet dat de twee opties die de minister heeft gegeven onredelijk bezwarend zijn.
5.4. Wat [appellanten] over het aangedragen alternatief voor de identiteitsvaststelling in hoger beroep hebben aangevoerd, is zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van de grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat sinds 11 mei 2022 een mogelijkheid bestaat om via DigiD een wissingsverzoek in te dienen. Dat is na het besluit van 21 maart 2022. De minister kon die mogelijkheid ten tijde van het besluit dus nog niet bieden.
5.5. Het voorgaande betekent dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat hij de identiteit van de verzoekers niet heeft kunnen vaststellen. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister de verzoeken buiten behandeling mocht stellen en de bezwaren terecht ongegrond heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. [appellanten] hebben ook verzocht om schadevergoeding. Uit de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot schadevergoeding kan worden uitgesproken. Van een inbreuk als bedoeld in artikel 82 van de AVG is ook geen sprake. Daarom zal het verzoek worden afgewezen.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
620-1114
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene verordening gegevensbescherming
Overweging 64
De verwerkingsverantwoordelijke dient, met name met betrekking tot onlinediensten en online-identificatoren, alle redelijke maatregelen te nemen om de identiteit te controleren van een betrokkene die om inzage verzoekt. Een verwerkingsverantwoordelijke mag persoonsgegevens niet uitsluitend bewaren om op eventuele verzoeken te kunnen reageren.
Artikel 12, zesde lid
Onverminderd artikel 11 kan de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer hij redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die het verzoek indient als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 21, om aanvullende informatie vragen die nodig is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.
Artikel 17, eerste lid
De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
Artikel 82, eerste lid
Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.