202500010/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 13 juni 2024 hebben de examinatoren van de bacheloropleiding Werktuigbouwkunde Duaal het afstudeerproject van [appellant] met een ‘NVD’ beoordeeld.
Bij beslissing van 19 november 2024 heeft het CBE het hiertegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2025, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Tiel, zijn verschenen. Daarnaast is de examencommissie, vertegenwoordigd door G Docters van Leeuwen, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] is in augustus 2023 begonnen aan zijn afstudeerproject voor de bacheloropleiding Werktuigbouwkunde Duaal. Het afstuderen bestaat uit drie onderdelen: de afstudeerscriptie, de scriptieverdediging en het praktisch werk. De scriptie bestaat weer uit vijf subonderdelen die om te kunnen afstuderen gemiddeld met een 5,5 moeten worden beoordeeld. De eerste versie van de scriptie hebben de examinatoren met een onvoldoende beoordeeld. [appellant] heeft feedback gekregen en een gesprek met de begeleider over die feedback gehad. [appellant] heeft de feedback verwerkt, extra aandacht aan schrijfvaardigheid besteed en een aantal gesprekken met een andere docent gevoerd. Hij heeft zijn herkansing op 17 mei 2024 ingeleverd. De examinatoren hebben de herkansing met een onvoldoende beoordeeld.
2. Het CBE heeft de beoordeling in administratief beroep in stand gelaten. Het CBE heeft geen aanleiding gezien om tot het oordeel te komen dat [appellant] strenger zou zijn beoordeeld dan zijn medestudenten. Dat de bedrijfsbegeleider hem wel een voldoende heeft toegekend, maakt niet dat de examinatoren te streng zijn geweest. Die beoordeling ziet op andere punten en een bedrijfsbegeleider heeft een andere rol dan een examinator. Er bestaat volgens het CBE geen aanleiding voor het oordeel dat de cijfers veel lager zijn dan [appellant] mocht verwachten op basis van de gegeven feedback. Uit die feedback komt voldoende naar voren dat en waarom de examinatoren het werk van [appellant] als onvoldoende hebben beoordeeld. [appellant] ziet volgens het CBE slechts de positieve punten in de feedback. De begeleiding is voldoende geweest volgens het CBE, want de examencommissie heeft onderbouwd dat [appellant] meer begeleiding heeft gekregen dan te doen gebruikelijk. Hoewel het niet behalen van het afstudeertraject voor [appellant] grote gevolgen heeft, ook financieel, is het verschil tussen de behaalde resultaten en een voldoende groot, zodat het volgens het CBE niet onbegrijpelijk is dat de examencommissie [appellant] niet - onverplicht - een second opinion heeft gegund.
3. [appellant] betoogt dat de beslissing van het CBE onzorgvuldig is en onvoldoende gemotiveerd. Volgens hem zit er een discrepantie tussen de gegeven feedback en de beoordeling. Dat laat zien dat de examencommissie de procedurele waarborgen niet in acht heeft genomen. Hij is onvoldoende begeleid. De bedrijfsbegeleider heeft hem positieve feedback en een voldoende gegeven en dat heeft het CBE ten onrechte niet meegewogen. Dit verschil in de beoordelingen maakt dat [appellant] twijfelt aan de juistheid van de gegeven onvoldoende. Het CBE heeft volgens [appellant] onvoldoende overwogen waarom geen gevolg is gegeven aan zijn verzoek om een second opinion. De afwijzing van dit verzoek heeft verstrekkende gevolgen en persoonlijk impact. Om te kunnen afstuderen zal [appellant] het hele traject namelijk nogmaals moeten doorlopen. Hij verzoekt de Afdeling om de beslissing van het CBE te vernietigen en het CBE op te dragen dat onafhankelijke beoordelaars alsnog een second opinion geven over zijn afstudeerproject.
4. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke toetsing van de door de examinatoren opgestelde beoordeling. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen beslissingen over het kennen en kunnen geen beroep worden ingesteld. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de toegekende cijfers zich niet verhouden tot de daarbij gegeven feedback en terecht de beoordeling in stand heeft gelaten. Wel kan de Afdeling de beroepsgronden beoordelen voor zover daarin wordt geklaagd dat het CBE niet heeft onderkend dat er voorschriften van procedurele aard zijn geschonden of anderszins sprake is van onzorgvuldigheden.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat er meer contactmomenten dan verplicht zijn geweest. De begeleider heeft twee bedrijfsbezoeken afgelegd en de examencommissie heeft in het verweerschrift aan het CBE tien data genoemd waarop, naast de reguliere contactmomenten, extra begeleidingsafspraken hebben plaatsgevonden. Het is ook niet in geschil dat de begeleider in april 2024 naar aanleiding van de eerste versie van de scriptie aan [appellant] feedback heeft gegeven. [appellant] heeft uitgebreid uiteengezet hoe hij die punten in zijn tweede versie heeft verwerkt. Dat [appellant] de gegeven feedback heeft verwerkt, betekent niet automatisch dat hij dat zodanig heeft gedaan dat dit naar het oordeel van de examinatoren tot een voldoende leidt. Verder is de rol van de examinatoren breder en anders dan die van een bedrijfsbegeleider dus dat die laatste wel het werk met een voldoende heeft beoordeeld maakt niet dat de beoordeling door de examinatoren onzorgvuldig of onjuist is. Gelet op bovenstaande volgt de Afdeling het CBE in zijn oordeel in de beslissing van 19 november 2024 dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onvoldoende begeleiding of feedback heeft gekregen. Het CBE heeft de afwijzing van het verzoek van [appellant] om een second opinion dan ook terecht in stand gelaten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
488-1043