ECLI:NL:RVS:2025:2500

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
202402268/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 22 december 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de staatssecretaris op 23 oktober 2023 het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 juni 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Jiawan, griffier.

Uitspraak

202402268/1/V3.
Datum uitspraak: 2 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 maart 2024 in zaak nr. 23/13312 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door S. Zaroual, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 7 tot en met 11 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Jiawan, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jiawan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025
1017