202500988/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Universiteit Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft de opleiding M-GEO van de Universiteit Twente een verzoek van [appellant] om restitutie dan wel kwijtschelding van een gedeelte van het collegegeld afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2025 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door drs. E.J.M. Dopheide en mr. H.W.H.M. van der Zandt, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is als bijlage opgenomen en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft in de studiejaren 2020-2021 en 2021-2022 deelgenomen aan de post-initiële opleiding Master of Geo-Information Science and Earth Oberservation (hierna: M-GEO) aan de Universiteit Twente (hierna: UT). Hij heeft deze opleiding niet binnen de nominale studieduur afgerond en moest nog een masteronderzoek doen. In november 2022 kwalificeerde [appellant] niet voor de afstudeerfase M-GEO. Vervolgens is hij overgestapt naar het Postgraduate Diploma programme (hierna: PGD). Na afronding van deze opleiding is hij per 31 maart 2023 uitgeschreven als student en per 20 april 2023 afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3. [appellant] heeft zich voor het studiejaar 2023-2024 aangemeld voor de opleiding M-GEO om het masteronderzoek te doen. Het instellingscollegegeld bedroeg € 16.750,00.
[appellant] heeft op 7 september 2023 de faculteit ITC gevraagd om het collegegeld in twee termijnen te mogen betalen. Dit verzoek is toegewezen, waarbij is bepaald dat de eerste termijn van € 8.375,00 meteen betaald moet worden en de tweede termijn van € 8.375,00 voor 1 maart 2024. [appellant] heeft de eerste termijn tijdig voldaan.
Op 30 april 2024 heeft [appellant] € 2.792,00 betaald waardoor nog een te betalen bedrag resteert van € 5.583,00.
4. [appellant] heeft op 28 augustus 2024 de opleiding M-GEO succesvol afgerond. Omdat het collegegeld niet volledig is betaald, verstrekt de UT hem niet het masterdiploma voor die opleiding.
5. Op 24 september 2024 heeft [appellant] verzocht om restitutie dan wel kwijtschelding van een gedeelte van het collegegeld.
Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft de opleiding M-GEO dit verzoek afgewezen.
Het college heeft deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
Het beroep
6. [appellant] is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek. Hij heeft de gronden over de omstandigheden rondom de afronding van het PGD op de zitting ingetrokken. De Afdeling zal die omstandigheden daarom verder buiten bespreking laten.
- verschuldigd collegegeld
7. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn verzoek om restitutie van het collegegeld voor de maanden september 2023 tot en met november 2023 heeft afgewezen. Volgens [appellant] kan hij pas per 1 december 2023 zijn ingeschreven en collegegeld verschuldigd zijn, omdat hij pas vanaf dat moment van de voorzieningen en begeleiding van de UT gebruik heeft kunnen maken. Hij voert aan dat hij pas eind november 2023 een thesis supervisor kreeg toegewezen en toen pas kon beginnen met zijn studie. Als moet worden uitgegaan van de bevestiging van de inschrijving op 3 oktober 2023, kan hij pas per 1 november 2023 zijn ingeschreven en collegegeld verschuldigd zijn.
[appellant] betoogt subsidiair dat het college ten onrechte zijn verzoek om kwijtschelding van het collegegeld over de maanden juli 2024 en augustus 2024 heeft afgewezen. Het college had in zijn geval aanleiding moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen. Hij heeft enige tijd zonder inkomen gezeten en wordt nu geconfronteerd met een vordering van € 5.583,00. Bovendien zou hij over de maanden juli en augustus 2024 geen collegegeld verschuldigd zijn geweest, als hij in september 2023 in staat was gesteld om direct met zijn studie te beginnen waardoor hij in juni 2024 zijn inschrijving had kunnen beëindigen.
7.1. De Afdeling overweegt dat uit de artikelen 1.1 en 2.6.1 van de Admission and enrolment regulations post-initial education ITC 2023-2024 volgt dat een inschrijving voor de opleiding M-GEO één academisch jaar beslaat, waarbij dat jaar begint op 1 september en eindigt op 31 augustus. [appellant] heeft zich in december 2022 aangemeld voor de masteropleiding M-GEO voor het studiejaar 2023-2024. Hij heeft op 15 december 2022 een toelatingsbrief van de UT ontvangen en een factuur voor het collegegeld dat hij voor 10 juni 2023 moest betalen. [appellant] heeft de factuur niet betaald. Vervolgens heeft hij op 29 augustus 2023 de financiële administratie van de UT gevraagd om een factuur voor het collegegeld. Op 6 september 2023 heeft [appellant] op zijn verzoek een factuur voor het volledige academische jaar ontvangen. Hij heeft op 7 september 2023 de faculteit ITC gevraagd om het collegegeld in twee termijnen te betalen. Dit verzoek is op 7 september 2023 toegewezen. Hij heeft op dezelfde dag de eerste termijn voor de periode van 1 september 2023 tot 1 maart 2024 betaald. Dit heeft tot gevolg dat [appellant] overeenkomstig artikel 1.1 en 2.6.1 van voornoemde regeling per 1 september 2023 is ingeschreven. Nadat [appellant] op 2 oktober 2023 zijn voorlopige verblijfsvergunning heeft overgelegd, heeft de UT op 3 oktober 2023 de inschrijving van [appellant] bevestigd. Het college heeft op zitting toegelicht dat [appellant] hierdoor pas per 3 oktober 2023 feitelijk heeft kunnen beginnen met zijn studie en de UT hem daarom heeft aangeboden het collegegeld voor de maand september 2023 terug te betalen. [appellant] heeft dit aanbod niet aangenomen. Het college heeft op zitting verklaard dat het aanbod nog steeds geldt. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de stukken dat hij begin oktober 2023, met gebruikmaking van de faciliteiten van de UT, is gestart met de studie. Hij is begonnen met het voorbereiden van het afstudeeronderzoek en heeft vervolgens in november 2023 met de thesis supervisor het onderzoeksonderwerp afgestemd. Op 15 februari 2024 is het onderzoeksvoorstel van [appellant] goedgekeurd waarna hij met zijn onderzoek kon beginnen.
Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling [appellant] niet in zijn betoog dat hij pas vanaf 1 december 2023 dan wel 1 november 2023 collegegeld is verschuldigd.
7.2. [appellant] doet een beroep op de hardheidsclausule. De Afdeling stelt vast dat in de Admission and Enrolment Regulations for post-initial education ITC 2023-2024 geen hardheidsclausule is opgenomen. In de algemene Inschrijvingsregeling Universiteit Twente 2023-2024 is wel een hardheidsclausule opgenomen. Daargelaten of de Inschrijvingsregeling in dit geval van toepassing is, heeft [appellant] geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarbij het betalen van het collegegeld voor de maanden juli en augustus 2024 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. De stelling van [appellant] dat hij een aantal maanden zonder inkomen is geweest, is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij al in juni 2024 had kunnen afstuderen als hij vanaf september 2023 aan zijn opleiding had kunnen beginnen. [appellant] gaat er daarmee aan voorbij dat hij pas op 2 oktober 2023 zijn voorlopige verblijfsvergunning heeft overgelegd en pas toen zijn inschrijving kon worden bevestigd en hij feitelijk met zijn studie kon beginnen. Zoals hiervoor in 7.1 is overwogen, is het college bereid het collegegeld over de maand september 2023 aan hem terug te betalen.
7.3. De betogen slagen niet.
- afgifte diploma
8. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de afgifte van het diploma voor de opleiding M-GEO weigert omdat het collegegeld niet volledig is betaald. Volgens [appellant] volgt uit artikel 7.11, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) niet dat een betalingsachterstand kan worden tegengeworpen als de student voldoet aan de voorwaarden voor een diploma. Het volledig betaald hebben van het collegegeld is geen "procedurele eis" in de zin van die bepaling. Voor het geval het wel om een procedurele eis gaat, betoogt [appellant] dat het alleen gaat om een procedurele vereiste om tot inschrijving te komen. Het niet (tijdig) betalen van het collegegeld biedt onder omstandigheden slechts de bevoegdheid tot uitschrijving. Als van die bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt, dient het diploma te worden afgegeven.
[appellant] betoogt voor het geval het college wel bevoegd is afgifte van het diploma te weigeren wegens het niet volledig voldoen van het collegegeld, die weigering in dit geval onevenredig is. [appellant] heeft aanzienlijke bedragen aan collegegeld betaald. Het openstaande bedrag, minus de aangeboden kwijtschelding, bedraagt € 3.772,00 en staat in geen verhouding tot de gevolgen van de weigering om het diploma af te geven. Met het diploma kan [appellant] inkomen vergaren en zijn verblijfsstatus in Nederland of een ander land in de Europese Unie veiligstellen. In dat geval kan hij het openstaande bedrag makkelijker aflossen. Ook had een aflossingsregeling getroffen kunnen worden, aldus [appellant].
8.1. Op grond van artikel 7.11, tweede lid, van de WHW wordt ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt, nadat het instellingsbestuur heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor de afgifte is voldaan.
In de memorie van toelichting (TK, 2008-2009, 31 821, nr. 3) is over deze bepaling vermeld dat het instellingsbestuur controleert of de student aan alle verplichtingen, zoals onder meer betaling van het collegegeld, heeft voldaan. Het voldoen van het collegegeld is dus een procedurele eis voor de afgifte van een diploma. Verklaart het instellingsbestuur dat niet aan de procedurele eisen voor de afgifte van het diploma is voldaan omdat, zoals in dit geval, het collegegeld niet is voldaan, dan verstrekt de examencommissie op grond van voornoemde bepaling geen diploma.
De Afdeling ziet in het door [appellant] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het niet afgeven van het diploma in dit geval onevenredig is. Uit het hiervoor in 7.1 en 7.2 overwogene volgt dat [appellant] het openstaande bedrag van € 5.583,00 aan collegegeld verschuldigd is. Het college is bereid hierop een maand collegegeld in mindering te brengen. Op zitting heeft het college toegelicht dat het aangeboden bedrag ongeveer € 400,00 hoger is dan een maand collegegeld. Per saldo gaat het nog om een openstaand bedrag aan collegegeld van € 3.772,00. Op zitting heeft het college verklaard dat een betalingsregeling voor dit bedrag mogelijk is.
De betogen slagen niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
609
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.11 Getuigschriften en verklaringen
(…)
2. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt, nadat het instellingsbestuur heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor de afgifte is voldaan. (…)
(…).
Artikel 7.43 Collegegeldverplichting
1. Een student is voor elk studiejaar dat hij door het instellingsbestuur voor een opleiding is ingeschreven, aan de desbetreffende instelling volledig, gedeeltelijk of verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in de artikelen 7.45 en 7.45a of instellingscollegegeld als bedoeld in artikel 7.46 verschuldigd. (…).
Artikel 7.45a Aanspraak op wettelijk collegegeld
1. Het wettelijk collegegeld is verschuldigd door een student die tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort of die de Surinaamse nationaliteit bezit. Voor een inschrijving aan een associate degree-opleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Associate degree, een graad Bachelor of een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald. Voor een inschrijving aan een bacheloropleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Bachelor als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald. Voor een inschrijving aan een masteropleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald.
(…).
Artikel 7.46 Instellingscollegegeld
1. Een student die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7:45a, eerste, tweede en zesde lid, en niet is ingeschreven voor een onderwijseenheid bij de Open Universiteit, is het instellingscollegegeld verschuldigd.
2. De hoogte van het instellingscollegegeld wordt door het instellingsbestuur vastgesteld. Het instellingsbestuur kan per opleiding of groep van opleidingen of per groep of groepen studenten een verschillend instellingscollegegeld vaststellen.
3. Onverminderd artikel 7.3f, bedraagt het instellingscollegegeld ten minste het volledig wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid.
4. Indien een student, bedoeld in het eerste lid, gedurende een studiejaar alsnog voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7.45a, eerste lid, tweede en zesde lid, is hij voor het resterende deel van het studiejaar op zijn verzoek het wettelijk collegegeld verschuldigd en betaalt het instellingsbestuur hem het hogere instellingscollegegeld, dat de student voor het restant van het studiejaar heeft betaald, terug.
5. Het instellingsbestuur stelt regels vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
Artikel 7.48 Vermindering, vrijstelling en terugbetaling collegegeld
(…)
4. De student heeft aanspraak op terugbetaling van een twaalfde gedeelte van het door hem verschuldigde wettelijke collegegeld voor elke maand dat het studiejaar na beëindiging van zijn inschrijving duurt, tenzij een betalingsregeling als bedoeld in artikel 7.47, onderdeel b, is getroffen. Indien een student in de loop van het studiejaar overlijdt, wordt voor elke daaropvolgende maand van het studiejaar na diens overlijden, een twaalfde gedeelte van het betaalde wettelijk collegegeld terugbetaald. Bij beëindiging van de inschrijving met ingang van juli of augustus heeft de student geen aanspraak op beëindiging van betaling van de termijnen, bedoeld in artikel 7.47, onderdeel b, en op terugbetaling van het voor die maanden betaalde collegegeld, tenzij het instellingsbestuur dat anders heeft geregeld. Dit lid is niet van toepassing op de Open Universiteit.
5. Vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, de artikelen 3f of 7.47a wordt aangemerkt als niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid.
Admission and Enrolment Regulations post-initial education ITC 2023-2024
Article 1.1 General provisions
Academic year: The term that starts on 1 September and ends on 31 August of the following year
(…).
Article 2.6 Tuition fees and payment
2.6.1 The levels of tuition fees are determined each academic year.
a) The tuition fees of M-GEO cover a single academic year.
(…).