202306942/1/R1.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak en tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend in [woonplaats],
2. [appellante sub 2] en de maten daarvan [maat A] en[maat B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellante sub 2]), gevestigd dan wel wonend in [plaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2023 heeft het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Dijkversterking Wijk bij Duurstede - Amerongen" vastgesteld.
Bij besluit van 19 september 2023 heeft het college op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet goedkeuring verleend aan het projectplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft desgevraagd een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante sub 2], [appellant sub 1] en het college hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 februari 2025, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener te Leusden;
- [maat A] en [maat B], ook bijgestaan door mr. D. Quakernaat,
- het college, vertegenwoordigd door mr. R. Janssen, advocaat te Amsterdam, en mr. M.P.M. Verstegen.
Verder is ter zitting het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A. Sijbrandij, M.J.S. van Zee, C.H. van Immerzeel en P. van Veen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerp ter inzage is gelegd van een projectplan van een waterschap als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet waarop de procedure van paragraaf 5.2 van de Waterwet van toepassing is, dan blijft op grond van artikel 4.64, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het projectplan onherroepelijk is.
Het ontwerpprojectplan is op 23 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Waterwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
Het projectplan
2. Sinds januari 2017 gelden er op grond van de gewijzigde Waterwet nieuwe veiligheidsnormen voor waterveiligheid. Het doel van die wetswijziging is om alle primaire waterkeringen in Nederland uiterlijk in 2050 te laten voldoen aan deze nieuwe wettelijke veiligheidsnorm.
De dijkversterking is onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (hierna: HWBP), waarin de waterschappen en het Rijk samenwerken om de primaire waterkeringen aan deze veiligheidsnorm te laten voldoen. De doelstelling van het project is het realiseren van een veilige en leefbare dijk die voldoet aan de normen en past binnen de randvoorwaarden van het HWBP en waarbij sprake is van behoud en voor zover mogelijk van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het hoogheemraadschap is beheerder van de dijk en voert de dijkversterking uit.
De Lekdijk tussen Schoonhoven en Amerongen - een primaire waterkering - beschermt een groot deel van Midden- en West-Nederland tegen overstromingen. Het project waar onderhavig projectplan op ziet maakt deel uit van het project Sterke Lekdijk. Sterke Lekdijk is een project dat ziet op een versterking van een traject van 55 kilometer en is opgeknipt in verschillende deeltrajecten. Een van de deeltrajecten is dijkversterking Wijk bij Duurstede - Amerongen. Het hoogheemraadschap wil dit deel van de Lekdijk, aan de noordzijde van de Lek, over een traject van 11 kilometer versterken. Het dijktraject dient versterkt te worden ten aanzien van aangescherpte veiligheidsnormen voor hoogte, piping, macrostabiliteit, microstabiliteit en de grasbekleding binnenwaarts en buitenwaarts. Piping betekent het onder de dijk doorstromen van water, vanuit de rivier naar het achter de dijk gelegen land. Wanneer daarbij zand uit (de fundering van) het dijklichaam wordt meegenomen, kan de dijk instabiel worden of in elkaar zakken.
Appellanten
3. [appellant sub 1] heeft een melkveehouderijbedrijf en een woning aan de [locatie 1] in Amerongen. De gronden en het erf met de opstallen grenzen aan de Lekdijk en maatregelen die aan de dijk worden genomen hebben volgens hem een directe negatieve invloed op zijn gronden en opstallen en daarmee hebben de voorgestelde maatregelen een negatieve invloed op zijn bedrijfsvoering. Hij heeft ter hoogte van Kolland en Oud-Kolland eigendoms- en pachtgronden die buiten- en binnendijks zijn gelegen.
[appellante sub 2] is gevestigd aan en woont aan de [locatie 2] en [locatie 3] in Amerongen, tegenover de Sandenburgerwaard. [appellante sub 2] heeft daar een grondgebonden agrarisch bedrijf en ondervindt kwelproblemen die zijn veroorzaakt door eerdere klei- en zandwinning in de Sandenburgerwaard. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het houden van melkvee, vleesvarkens en het telen van voedergewassen. Op het adres [locatie 2] bevindt zich een woning met een mantelzorgwoning en bijgebouwen. Op het adres [locatie 3] staat een bedrijfswoning met kelder. De binnendijkse percelen bestaan uit grasland. [appellante sub 2] heeft aangegeven dat vanwege de kwel de kruipruimte van de bedrijfswoning op [locatie 3] sinds de klei- en zandwinning het grootste deel van het jaar tot aan de begane grondvloer vol staat met water.
Toetsingskader projectplan
4. Een besluit tot vaststelling van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet voor de wijziging van een primaire waterkering, is op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet onderworpen aan de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten. Hiermee is, gelet op de algemene bij een projectplan betrokken belangen, beoogd het college van gedeputeerde staten toezicht te laten uitoefenen, ook indien die belangen geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).
Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet wordt aan een projectplan wel een aantal inhoudelijke eisen gesteld, zoals de eis dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In verband daarmee dienen deze besluiten te voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen, als opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en artikel 5.5 van de Waterwet kan tegen een besluit tot vaststelling van een projectplan geen beroep worden ingesteld. Daarom ligt alleen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten ter beoordeling van de Afdeling voor.
Afgezien van ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of in wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten achten, en of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het projectplan niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht. In haar toetsing betrekt de Afdeling geen feiten en omstandigheden die zich pas hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit.
Het beroep van [appellant sub 1]
Verwijderen en compenseren watergang ter hoogte van dijkpaal 29
5. [appellant sub 1] betoogt dat het verwijderen van de watergang ter hoogte van dijkpaal 29 bij de grens tussen dijkvakken Kolland en Oud Kolland onevenredig nadelige gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. Het perceel F587 zal als gevolg van het verwijderen van de watergang vernatten en daardoor minder goed gebruikt kunnen worden als landbouwgrond door negatieve hydrologische gevolgen. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het verwijderen van de watergang en naar maatregelen om de gevolgen de reduceren, oftewel mitigerende maatregelen. Partijen hebben weliswaar overleg gevoerd over het treffen van een mitigerende maatregel, maar deze maatregel is niet opgenomen in het projectplan. Het voorstel van het hoogheemraadschap is het plaatsen van een drain op de slootbodem van de te verwijderen watergang, maar dit zal volgens [appellant sub 1] niet werken omdat deze niet op de juiste locatie zal komen.
[appellant sub 1] stelt voorts dat het verlies aan waterbergend vermogen door het verwijderen van de watergang zal worden gecompenseerd op zijn gronden. De watergang die ter compensatie zal worden verbreed, ligt in het verlengde van de te verwijderen watergang. [appellant sub 1] stelt dat de verbreding echter ruim drie keer de lengte van de te dempen watergang is en twee keer zo breed. Dit zal daarom leiden tot areaalverlies, waardoor de bedrijfsvoering negatief wordt beïnvloed omdat de agrarische gebruiksmogelijkheden van het perceel worden verminderd. Bovendien worden door de verbreding van de watergang ideale omstandigheden gecreëerd voor smalle waterpest, omdat de watertemperatuur zal stijgen en de stroomsnelheid zal afnemen als er een groter wateroppervlak is.
5.1. Het college heeft bevestigd en toegelicht dat het projectplan ter hoogte van dijkpaal 29 voorziet in het verwijderen van een watergang. Het college stelt dat het verwijderen van watergangen nabij de dijk op sommige plaatsen noodzakelijk is om aan de waterveiligheidsopgave te voldoen om het risico op piping tegen te gaan. De effecten van het verwijderen van watergangen worden gecompenseerd op grotere afstand van de dijk, door bestaande watergangen te verbreden of door nieuwe watergangen aan te leggen. Volgens de beslisboom die daarbij is gehanteerd vindt compensatie bij voorkeur plaats in hetzelfde peilgebied en op hetzelfde perceel. Het college acht deze werkwijze van het hoogheemraadschap niet onredelijk. Volgens het college wijzigt het waterbergend en afwaterend vermogen van de watergang niet als gevolg van de demping en compensatie. Het college kan zich daarom niet vinden in de vrees van [appellant sub 1] dat het verwijderen van de watergang negatieve gevolgen zal hebben voor het agrarisch gebruik van de percelen. Omdat de compensatie mogelijk is op hetzelfde perceel is het beleid gevolgd en niet onderzocht in hoeverre de compensatie ook op andere percelen mogelijk zou zijn.
5.2. Blijkens het STAB-verslag ligt de te verwijderen watergang voor de helft op het perceel dat eigendom is van [appellant sub 1]. De STAB heeft geconcludeerd dat niet blijkt dat de effecten van het dempen van de watergang voor het perceel F587 van [appellant sub 1] zijn onderzocht. Hoewel uit het milieueffectrapport en de bijbehorende rapporten blijkt dat het nodig kan zijn de functie van de voorgenomen slootdempingen te mitigeren, is dat in het projectplan niet opgenomen. De functie van de te verwijderen watergang is met name de afvoer van kwelwater vanuit de Lek. Als gevolg van de demping van de watergang zal volgens de STAB naar verwachting plaatselijk vernatting optreden, omdat kwel minder snel wordt afgevoerd en ook het water vanaf het perceel van [appellant sub 1] niet via de watergang kan afwateren. Dit effect zal vooral optreden in de nabijheid van de te verwijderen watergang.
De STAB is onder 3.4.2 van het deskundigenbericht ingegaan op compensatie van het verwijderen van de watergang. Daarin staat dat het hoogheemraadschap bij het bepalen van de watercompensatie is uitgegaan van een waterpeil, waarvan het onwaarschijnlijk is dat dit peil overeenkomt met de feitelijk optredende waterstand. Door bij de berekening uit te gaan van een te laag peil, heeft het hoogheemraadschap volgens de STAB het te compenseren wateroppervlak in de berekening onderschat. Tegelijkertijd is het oppervlak van het compenserende water ook onderschat. Bij het feitelijke peil is de onderschatting van het compenserende water groter dan de onderschatting van het te compenseren wateroppervlak, vanwege het flauwere talud van de verbrede watergang. Door uit te gaan van een lager peil dan daadwerkelijk aanwezig is, wordt feitelijk een groter oppervlak gecompenseerd dan nodig voor een een-op-een compensatie op de waterlijn. Verder maakt STAB uit de tekeningen van het hoogheemraadschap op dat bij het verbreden van de sloot, de taluds worden verflauwd. Een een-op-een compensatie op de waterlijn betekent daarmee dat ter hoogte van de insteek van de watergang op maaiveldniveau, de verbreding meer bedraagt. Daarom is er voor [appellant sub 1] sprake van areaalverlies, aldus de STAB.
Het is STAB verder onduidelijk hoe de oppervlakten in de profieltekeningen zich verhouden tot de oppervlakten die zijn opgenomen op de plankaart behorende bij het projectplan. STAB stelt vast dat uitgaande van de oppervlaktes op de interactieve plankaart de watercompensatie voor een groter deel plaatsvindt op het perceel van [appellant sub 1] en leidt op maaiveldniveau tot een netto afname van het oppervlak van het perceel van ongeveer 361 m2.
Ook merkt STAB op dat wat betreft de locatie van de compensatie, in de beleidsregels bij de Keur is opgenomen dat de compensatie bij voorkeur binnen hetzelfde peilgebied ligt, en dus niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde perceel. Met compensatie op een ander perceel, zoals [appellant sub 1] voorstelt, had volgens de STAB ook kunnen worden voldaan aan deze beleidsregels.
Over smalle waterpest merkt STAB op dat de watertemperatuur en de stroomsnelheid, zoals [appellant sub 1] meent, niet van doorslaggevende betekenis zijn voor het zich voordoen van smalle waterpest.
5.3. De Afdeling overweegt als volgt over de door [appellant sub 1] gestelde negatieve hydrologische gevolgen op het perceel F587 van het verwijderen van de watergang.
Op afbeelding 5.15 van de "Rapportage 3D-Grondwatermodellering" is het vernattingseffect van de slootdemping voor de in het onderzoek betrokken percelen weergegeven. De Afdeling stelt vast dat perceel F587 zich buiten afbeelding 5.15 uit de "Rapportage 3D-Grondwatermodellering" bevindt. Dit blijkt uit afbeelding 3.5 in het STAB-verslag. Dit betekent dat de effecten van het verwijderen van de watergang voor perceel F587 niet zijn onderzocht. Weliswaar wordt in zijn algemeenheid van het hoogheemraadschap niet verlangd dat er voor elk perceel uitgebreid hydrologisch onderzoek wordt verricht. Maar de effecten voor perceel F587 zijn in dit geval geenszins in kaart gebracht, terwijl er aanmerkelijke variatie in de gevolgen van demping van sloten zichtbaar is op genoemde afbeelding 5.15. Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat bij demping van andere sloten die effecten zichtbaar zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat dit bij deze sloot anders zal zijn. Maar de Afdeling volgt het college hierin niet, gelet op de variatie in de gevolgen van de demping van kopsloten die te zien is op afbeelding 5.15. De stelling van het college dat de effecten voor het perceel zeer beperkt zijn gezien de effecten op de onderzochte percelen, kan de Afdeling daarom niet zonder meer volgen. Temeer omdat de STAB heeft gesteld dat het effect vooral zal optreden in de nabijheid van de te dempen sloot, dus ook op de gronden van [appellant sub 1]. Bovendien erkent het college dat op het perceel van [appellant sub 1] na demping van de sloot sprake zal zijn van vernatting. De stelling van het college dat het effect van de lokale vernatting zeer beperkt is, vindt de Afdeling onvoldoende onderbouwd. Het college baseert zijn stelling namelijk alleen op de relatief grote weerstand tussen de sloot en het grondwater, onder andere door aanwezigheid van rivierklei. Zoals echter ook de STAB heeft opgemerkt, heeft de te dempen kopsloot echter twee functies: namelijk zowel de afvoer van kwelwater dat van onder de dijk vanuit de Lek komt, als de afvoer van regenwater dat van het perceel van [appellant sub 1] afstroomt. De Afdeling maakt hieruit op dat hoewel de lokale vernatting door verminderde afvoer van kwelwater ter plaatse wel mee zal vallen vanwege de aanwezige rivierklei, die aanwezigheid van de rivierklei niet relevant is voor de beoordeling van de vernattingsgevolgen als gevolg van het niet meer beschikbaar zijn van de kopsloot voor de afvoer van regenwater. Het college en het hoogheemraadschap hebben dat ten tijde van het besluit ten onrechte niet onderkend.
Ter terechtzitting is gebleken dat het hoogheemraadschap en [appellant sub 1] overleg hebben gehad over het treffen van een mitigerende maatregel om de vernatting op het perceel van [appellant sub 1] tegen te gaan. Het voorstel van het hoogheemraadschap is het plaatsen van een drain op de slootbodem van de te dempen kopsloot. Deze maatregel is niet opgenomen in het projectplan en volgens [appellant sub 1] zal deze maatregel op de voorgestelde locatie niet werken. [appellant sub 1] stelt dat een drain parallel aan de te dempen sloot zou kunnen werken, die wordt aangesloten op de onderbemaling. Op de zitting is gebleken dat het hoogheemraadschap en [appellant sub 1] ondertussen overeenstemming hebben bereikt over een andere dan voorheen voorgestelde locatie van de drain. Hier komt de Afdeling onder 5.6 op terug.
5.4. Over de compensatie van het verwijderen van de watergang overweegt de Afdeling als volgt.
Het areaalverlies is door de STAB berekend. Het verwijderen van de watergang vergroot het perceel van [appellant sub 1] met ongeveer 152,5 m2 en de verbreding van de compenserende watergang bedraagt ongeveer 513 m2, zodat de watercompensatie leidt tot een netto afname van het oppervlak van het perceel van ongeveer 361 m2. Het percentage areaalverlies ten opzichte van het totale perceel bedraagt ongeveer 2,6%. Volgens het college is er geen areaalverlies, maar het college heeft naar het oordeel van de Afdeling de bevindingen van de STAB onvoldoende weersproken. De Afdeling gaat daarom uit van de berekening van de STAB. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de STAB heeft opgemerkt dat het hoogheemraadschap bij het bepalen van de watercompensatie is uitgegaan van een waterpeil van 3,30 m +NAP. Gelet op de onderbemaling voor het perceel van [appellant sub 1] met een ondergrens van 3,47 m +NAP, is het volgens de STAB onwaarschijnlijk dat dit peil overeenkomt met de feitelijk optredende waterstand. Door bij de berekening uit te gaan van een te laag peil, heeft het hoogheemraadschap het te compenseren wateroppervlak in de berekening volgens de STAB onderschat. Tegelijkertijd is het oppervlak van het compenserende water ook onderschat. Door uit te gaan van een lager peil dan daadwerkelijk aanwezig is, wordt volgens de STAB feitelijk een groter oppervlak gecompenseerd dan nodig voor een een-op-een compensatie op de waterlijn. Uit de kaart behorende bij peilbesluit Langbroekwetering blijkt dat voor het perceel F587 een onderpeil van 3,47 m +NAP geldt. Het college heeft dit ook niet betwist. Naar het oordeel van de Afdeling mag er in zijn algemeenheid van het peilbesluit worden uitgegaan en had er daarom ook in dit geval niet naar de feitelijk optredende waterstand hoeven te worden gekeken. In het projectplan is echter voor dit perceel uitgegaan van een peil van 3,30 m +NAP. Naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte, aangezien hier van het onderpeil uit het peilbesluit van 3,47 m +NAP had moeten worden uitgegaan. Het besluit is dan ook in zoverre gebaseerd op een onjuist uitgangspunt.
5.5. Ondanks dat het verwijderen en compenseren van de watergang leidt tot areaalverlies, acht de Afdeling het, gezien het percentage areaalverlies ten opzichte van het totale perceel van ongeveer 2,6%, onwaarschijnlijk dat het projectplan in zoverre de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] zodanig zal schaden, dat bedrijfsvoering redelijkerwijs niet meer mogelijk is. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijfsvoering onevenredig nadeel zal ondervinden van dit areaalverlies. Omdat niet aannemelijk is dat de bedrijfsvoering onevenredig wordt belemmerd door het areaalverlies, resteert in zoverre een louter financieel belang waarvoor, gelet op artikel 4:21, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, in artikel 7.14 van de Waterwet een aparte schadevergoedingsregeling is opgenomen. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het projectplan in zoverre niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging. Hierbij neemt de Afdeling ook het zwaarwegende publieke belang van dijkversterking mee. Het college heeft in het areaalverlies dus geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
Verder ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat het onredelijk is van het hoogheemraadschap om bij de keuze van de locaties van compensatiewateren, zoals weergegeven onder 2.4.4 van het projectplan, dit bij voorkeur te doen in zowel hetzelfde peilgebied als op hetzelfde perceel. Bovendien vindt blijkens het STAB-verslag het graven van compenserend oppervlaktewater plaats op zowel het perceel F587 van appellante als op het buurperceel. In zoverre mist het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte volledig op zijn perceel wordt gecompenseerd, feitelijke grondslag.
Tot slot ziet de Afdeling gelet op de bevindingen van de STAB over de gevolgen van het plan voor de verspreiding van de smalle waterpest in het door [appellant sub 1] daarover aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college het projectplan om die reden niet heeft mogen goedkeuren.
5.6. Gelet op wat hiervoor onder 5.3 is overwogen heeft het hoogheemraadschap de gevolgen van het projectplan met betrekking tot perceel F587 onvoldoende onderzocht en is het daarbij ook uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Hierdoor heeft het onvoldoende zicht gekregen op de gevolgen voor de waterhuishouding op het perceel van [appellant sub 1]. In zoverre zijn het projectplan en het goedkeuringsbesluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het college had in zoverre goedkeuring aan het projectplan moeten onthouden. Omdat er inmiddels overeenstemming is over de locatie van een drain als mitigerende maatregel geeft de Afdeling het college in overweging dit te betrekken in een te nemen herstelbesluit. Dit omdat een projectplan een beschrijving moet bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 van 3:46 van de Awb.
De betogen van [appellant sub 1] slagen in zoverre.
6. De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen. Dit wordt nader toegelicht onder 16.
Grondbalans
7. [appellant sub 1] betoogt, onder verwijzing naar tabel 5.1 in het projectplan, dat ten onrechte de gesloten grondbalans als argument is genoemd voor het verbreden van de watergang op het perceel F587. [appellant sub 1] vindt het onterecht dat grond van het eigen perceel wordt gebruikt om de kopsloot mee te dempen. [appellant sub 1] stelt daarbij dat hij reeds nadeel ondervindt van het dempen van de kopsloot en daarom niet wil hij dat ook zijn grond daarvoor wordt gebruikt.
7.1. Bij de toepassing van een gesloten grondbalans gaat het er om dat de grond of klei die vrijkomt bij het graven van compensatiewater zoveel mogelijk wordt hergebruikt om een watergang te dempen. Het college heeft toegelicht dat de grondbalans waar [appellant sub 1] naar verwijst de grondbalans van de dijkversterking is. Het principe dat op perceelniveau met een gesloten grondbalans wordt gewerkt geldt niet voor de werkzaamheden ten aanzien van de dijkversterking. De voorkeur om met een gesloten grondbalans te werken geldt specifiek voor watercompensatie bij het dempen van watergangen op percelen.
7.2. De omstandigheid dat de vrijgekomen grond of klei van de te verbreden watergang wordt hergebruikt om een ander deel van de watergang te dempen, maakt niet het projectplan in strijd is met het recht. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de toepassing van een gesloten grondbalans bij de uitvoering van werken niet ongebruikelijk is. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het projectplan niet mocht goedkeuren vanwege het uitgangspunt in het projectplan van de toepassing van een gesloten grondbalans bij watercompensatie bij het dempen van watergangen op percelen.
Het betoog slaagt niet.
Elektrakast
8. [appellant sub 1] stelt dat door het verbreden van de watergang de elektrakast van de bemalingspomp moet worden verplaatst. Dit is onpraktisch, geeft schade voor landbouwkundig gebruik en is slecht voor de waarde van het perceel.
Ook zijn op de plankaart de werkstroken niet juist weergegeven, omdat er een verbreding is opgenomen zodat er om de elektrakast kan worden gereden. Daaruit blijkt dat de elektrakast naar een andere locatie verder op het perceel wordt verplaatst.
8.1. Aan de STAB heeft het college laten weten ervan uit te gaan dat de elektrakast van de bemalingspomp kan blijven staan. Maar volgens de STAB moet de elektrakast waarschijnlijk verplaatst worden. Als deze net als in de huidige situatie vlakbij de watergang geplaatst zal worden, hoeft dit volgens de STAB echter niet te leiden tot een verdere beperking van het agrarisch gebruik.
De STAB is in paragraaf 3.4.4 ingegaan op de werkstroken. Op de plankaart zijn langs de te verwijderen watergang en de aan te leggen watercompensatie tijdelijke werkstroken weergegeven. De werkstroken zijn nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden. In het projectplan is beschreven dat deze stroken tijdelijk in gebruik worden genomen en na herstel van de schade ongewijzigd aan de eigenaar/rechthebbende worden teruggegeven. Er is volgens de STAB geen reden om aan te nemen dat de werkstroken onjuist op de plankaart zijn weergegeven. De verbredingen zijn bedoeld om het keren van materieel mogelijk te maken.
8.2. Gelet op het STAB-verslag is niet uitgesloten dat de elektrakast moet worden verplaatst. Maar als dat zo is, acht de Afdeling niet aannemelijk dat dit zal leiden tot een beperking van het agrarisch gebruik. En als dit al zo zou zijn, dan staat dit niet in verhouding tot de zwaarwegende belangen die met dijkversterking gemoeid zijn. Het college heeft hierin geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden. Bovendien vreest [appellant sub 1] vooral financiële schade als gevolg van het verplaatsen van de elektrakast. Gelet op artikel 4:21, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, is in artikel 7:14 van de Waterwet voor dat belang een aparte schadevergoedingsregeling opgenomen. Ook is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de werkstroken op de plankaart.
De betogen slagen niet.
Grondverwervingsplan
9. [appellant sub 1] betoogt dat in het grondverwervingsplan ten onrechte belangrijke teksten zijn weggelaten. Ook zijn een aantal bijlagen weliswaar genoemd, maar ten onrechte weggelaten en als vertrouwelijk aangemerkt. Het is daarom niet duidelijk welke gronden alleen vrijwillig kunnen worden verworven en welke door de overheid wettelijk kunnen worden opgeëist door middel van onteigening. Ook ontbreekt in het projectplan of op de gronden die in eigendom blijven nieuwe beperkingen in het gebruik worden opgelegd.
9.1. Over de bijlagen A (Grondtekeningen), B (Register met rechthebbenden) en C (Kostenraming verwerving) stelt het college dat deze vanwege privacygevoeligheid vertrouwelijk zijn. Het college stelt dat het grondverwervingsplan niet onrechtmatig is. De benadering die het hoogheemraadschap bij de grondverwerving hanteert is weergegeven in de Strategienota Grondverwerving Sterke Lekdijk en het grondverwervingsplan. Deze benadering acht het college niet onredelijk. Voor het onthouden van goedkeuring totdat meer nauwkeurig is bepaald welke gronden worden verworven en op welke wijze dit gebeurt heeft het college geen aanleiding gezien.
9.2. De STAB is in paragraaf 3.4.3 van het deskundigenbericht ingegaan op grondverwerving en gebruiksbeperkingen. De STAB heeft toegelicht dat uit het projectplan niet exact blijkt welke gronden van [appellant sub 1] het hoogheemraadschap in eigendom wil verkrijgen. Uit de dwarsprofielen behorende bij de plankaart is indicatief af te leiden welke gronden het hoogheemraadschap op termijn zou willen verwerven. Uit het projectplan blijkt dat de realisatie van de beheerstrook in de nieuwe situatie gebruiksbeperkingen met zich meebrengt. Welke gebruiksbeperkingen dat zijn, is echter niet nader beschreven, zo constateert de STAB.
9.3. In een beroepsprocedure tegen een goedkeuringsbesluit als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet ligt alleen ter beoordeling voor de vraag of het college van gedeputeerde staten een projectplan heeft goedgekeurd in strijd met het recht of het algemeen belang. De vraag of en in hoeverre ten behoeve van de uitvoering van het projectplan gronden moeten worden onteigend kan in deze procedure niet aan de orde komen. Hiervoor gelden andere procedures. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3225, onder 5.2. Voor zover dat in het kader van het projectplan nodig is, blijkt uit de stukken voldoende duidelijk wat het hoogheemraadschap beoogt in het kader van grondverwerving. Dit omdat uit het projectplan, in samenhang gezien met het grondverwervingsplan en de strategienota, voldoende concreet volgt welke gronden naar verwachting door het hoogheemraadschap gebruikt gaan worden. Anders dan [appellant sub 1] lijkt te veronderstellen, is het niet vereist om in het projectplan definitief te regelen welke gronden in aanmerking komen voor onteigening of het opleggen van een gedoogbeschikking. Het betoog slaagt niet.
Schaderegeling
10. [appellant sub 1] betoogt dat in het projectplan ten onrechte geen adequate schaderegeling is opgenomen vanwege de werkstroken.
10.1. Het college stelt dat bij eventuele schade die onverhoopt ontstaat als gevolg van de werkzaamheden kan worden teruggevallen op een adequate schaderegeling. In paragraaf 6.6 van het projectplan is in dat verband verwezen naar de Verordening nadeelcompensatie HDSR 2023. In de verordening is uiteengezet in welke gevallen het college van dijkgraaf en hoogheemraden een schadevergoeding toekent en welke procedure daarvoor geldt. De schaderegeling uit de verordening is in lijn met het bepaalde in paragraaf 7.3 van de Waterwet, aldus het college.
10.2. De STAB heeft geconstateerd dat uit het projectplan blijkt dat over voorziene schade, bijvoorbeeld door het tijdelijk gebruik als werkstrook, individuele afspraken gemaakt zullen worden. Voor onvoorziene schade geldt de Verordening nadeelcompensatie HDSR 2023.
10.3. In wat [appellant sub 1] aanvoert zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het projectplan heeft moeten onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Gelet op artikel 4:21, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, is bij schade als gevolg van de aanleg en het gebruik van de werkstroken de schadevergoedingsregeling in artikel 7.14 van de Waterwet van toepassing. Schadeaspecten zijn, voor zover dat nodig is, in het projectplan afdoende beschreven.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellante sub 2]
11. [appellante sub 2] heeft de beroepsgronden over de fietsvriendelijke inrichting en glasvezel ter zitting ingetrokken.
Kwelprobleem als koppelkans
12. [appellante sub 2] betoogt dat er in het projectplan ten onrechte niet voor is gekozen om het kwelprobleem op zijn gronden op te lossen als koppelkans bij de dijkversterking. Het gaat hierbij met name om het dijkvak "Lunenburgerwaard Oost". Er is hier gekozen voor een binnendijkse oplossing om piping tegen te gaan, bestaande uit een verticaal in de watervoerende zandlaag aan te brengen heavescherm. Heave is verwant aan piping. Hier wordt het drijfzand mee aangeduid ter plaatse waar het als gevolg van piping onder de dijk doorstromend rivierwater en andersoortig grondwater verticaal uittreedt. Maar volgens [appellante sub 2] houdt dit scherm geen kwel tegen. [appellante sub 2] wenst in plaats van een binnendijks heavescherm een buitendijkse oplossing om zowel piping tegen te gaan als het kwelprobleem op te lossen. [appellante sub 2] heeft namelijk last van kwelproblemen die zijn ontstaan als gevolg van ontgravingen die hebben plaatsgevonden voor klei- en zandwinning in de Sandenburgerwaard. Onder de bedrijfswoning [locatie 3] staat gedurende het grootste deel van het jaar de kruipruimte tot aan de begane grondvloer vol met water. Deze woning staat op palen. Voor de ontgravingen was de kruipruimte altijd droog. Nu leidt dit tot een slecht binnenklimaat door optrekkend vocht en schimmels. En ook de landbouwpercelen staan nat sinds de ontgravingen voor klei- en zandwinning, zo voert [appellante sub 2] aan.
12.1. Het college heeft toegelicht dat de percelen van [appellante sub 2] grenzen aan het buitendijks gelegen Natura 2000-gebied "Rijntakken", waar het natuurgebied de Sandenburgerwaard deel van uitmaakt. Voor het deel van de dijk in de nabijheid van de percelen van [appellante sub 2] geldt een pipingopgave. Vanwege de hoge natuur- en landschapswaarden is ervoor gekozen om deze opgave op te lossen door een verticale pipingmaatregel langs de binnenzijde van de dijk, tussen dijkpaal 51 en dijkpaal 60. Omdat het buitendijkse deel langs dit traject onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied "Rijntakken" is niet gekozen voor een buitendijkse horizontale oplossing. Dit omdat dan buitendijks een weerstandbiedende laag zou moeten worden ingegraven. Dit is volgens het college niet verenigbaar met de natuurdoelstellingen voor het gebied en dit zou haaks staan op inspanningen om natuur te herstellen. De gekozen binnendijkse verticale oplossing komt tegemoet aan de waterveiligheidsopgave en de veiligheidsnormen voor waterkeringen. De bestaande kwelproblemen op de gronden van [appellante sub 2] zijn bij het hoogheemraadschap bekend. Maar het oplossen van kwelproblemen is geen waterveiligheidsopgave voor de dijkversterking. Het college acht het aanvaardbaar dat het hoogheemraadschap bij de dijkversterking is uitgegaan van de veiligheidsnormen die voor waterkeringen gelden. Dat niet ook het reeds langer bestaande kwelprobleem wordt opgelost, ziet het college daarom niet als reden om goedkeuring aan het projectplan te onthouden. Een buitendijkse oplossing zoals het aanbrengen van bentonietmatten is niet onderzocht, omdat een dergelijke oplossing vanwege de natuurwaarden al in een vroeg stadium van de voorbereiding van de besluitvorming is afgevallen.
12.2. De STAB heeft geconcludeerd dat met de gekozen binnendijkse oplossing, bestaande uit het aanbrengen van heaveschermen, de kwelsituatie niet zal verbeteren noch zal verslechteren ter plaatse van de gronden van [appellante sub 2]. Een buitendijkse oplossing, zoals het aanbrengen van bentonietmatten zou het kwelprobleem kunnen verminderen, maar hier is niet voor gekozen vanwege de aanwezigheid van het Natura 2000-gebied "Rijntakken".
12.3. De Afdeling ziet in wat door [appellante sub 2] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het projectplan had moeten onthouden. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom voor een verticale binnendijkse oplossing is gekozen en niet voor een horizontale buitendijkse oplossing, zoals door [appellante sub 2] voorgestaan, en dat hierbij dus niet het kwelprobleem als koppelkans wordt aangepakt. De Afdeling begrijpt de problemen van [appellante sub 2], maar deze zijn niet veroorzaakt door dijkversterkingswerkzaamheden en het projectplan heeft daar op zichzelf ook geen invloed op. Gelet op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied "Rijntakken" heeft het college de belangen bij behoud en bescherming daarvan zwaarder mogen wegen dan het belang van [appellante sub 2] bij het oplossen van de kwelproblemen als koppelkans bij de dijkversterking. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de Nota Voorkeursalternatief is uiteengezet wat de verschillende ecologische gevolgen zijn van de onderzochte alternatieven. Bovendien staat niet vast of een horizontale buitendijkse oplossing, zoals bentonietmatten, de kwelproblemen daadwerkelijk zou oplossen. Dit betekent dat het niet in het projectplan opnemen van een oplossing van het kwelprobleem als koppelkans, niet maakt dat het college goedkeuring aan het projectplan had moeten onthouden.
Het betoog slaagt niet.
Grondverwerving
13. [appellante sub 2] betoogt dat het college het projectplan ten onrechte heeft goedgekeurd, omdat het hoogheemraadschap niet transparant is naar grondeigenaren. Pas in de zomer van 2022 werd duidelijk dat het hoogheemraadschap het binnentalud en de beheerstrook in eigendom wil verkrijgen, desnoods via onteigening. Maar er is volgens [appellante sub 2] geen noodzaak voor onteigening. Daarnaast stelt de STAB volgens [appellante sub 2] ten onrechte dat hij een strook met een oppervlak van ongeveer 0,5 ha zal moeten afstaan van het totaal aan gronden van ongeveer 43 ha en daarmee ongeveer 1% van het totaal. Hij stelt daarentegen dat hij een strook grond van 1,07 ha zal moeten afstaan van in totaal 43 ha, dus ongeveer 2,5% van het totaal.
13.1. Het college stelt dat er ten aanzien van grondverwerving geen reden is om goedkeuring aan het projectplan te onthouden. Het grondverwervingsplan is als bijlage bij het projectplan gevoegd. Ook wijst het college op de Strategienota Grondverwerving Sterke Lekdijk. Daarin staat dat het hoogheemraadschap streeft naar verwerving van de "kernzone" van de gehele primaire kering. Ten aanzien van een binnen- of pipingberm is de vestiging van een zakelijk recht het vertrekpunt. Uitgangspunt is het minnelijk in eigendom verwerven van gronden. Als dat niet mogelijk is, kan worden overgegaan tot het opleggen van een gedoogverplichting of zo nodig onteigening. Deze benadering acht het college niet onredelijk. In dit verband wijst het college op de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3619, onder 33.1. Het grondverwervingsplan, dat onderdeel van het projectplan is, is hiermee volgens het college in overeenstemming. 13.2. De STAB is hier in paragraaf 2.4.2 van het verslag op ingegaan. De STAB stelt dat uit het projectplan niet blijkt welke gronden van [appellante sub 2] het hoogheemraadschap in eigendom wil verkrijgen voor de uitvoering van het projectplan. Wel is een grondverwervingsplan met bijbehorende tekeningen opgesteld en dit grondverwervingsplan is opgenomen als bijlage bij het projectplan. De tekeningen behorende bij het grondverwervingsplan zijn echter vertrouwelijk en niet inzichtelijk gemaakt. Omdat [appellante sub 2] eigenaar is van een deel van de waterkering waar een veiligheidsopgave geldt en maatregelen zijn voorzien op de gronden die daar direct aan grenzen, volgt uit het beleid dat het hoogheemraadschap het binnentalud en de beheerstrook ter plaatse van de percelen van [appellante sub 2] wil verwerven. Uit de dwarsprofielen behorende bij het projectplan maakt STAB op dat de strook die dat betreft, vanaf de kruin van de dijk tot de grens van de beheerstrook, een breedte heeft van ongeveer 18 m. Dit betekent dat [appellante sub 2] een strook met een oppervlak van ongeveer 0,5 ha zal moeten afstaan van het totaal aan gronden van ongeveer 43 ha, dus ongeveer 1% van het totaal. Overeenkomstig het beleid zal het hoogheemraadschap deze gronden verwerven op basis van volledige schadeloosstelling. Indien geen overeenstemming wordt bereikt tussen [appellante sub 2] en het hoogheemraadschap, zal het hoogheemraadschap overgaan tot onteigening. [appellante sub 2] kan na de uitvoering van de dijkversterking de gronden die hij heeft moeten afstaan terug in gebruik krijgen met een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd.
13.3. Zoals hiervoor bij de bespreking van het beroep van [appellant sub 1] weergegeven en zoals ook blijkt uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, kan de vraag of en in hoeverre ten behoeve van het project gronden moeten worden onteigend en/of een gedoogbeschikking wordt opgelegd, bij het goedkeuringsbesluit niet beoordeeld worden en komt dit in deze procedure niet aan de orde. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat uit het STAB-verslag blijkt dat uit het projectplan, in samenhang gezien met het grondverwervingsplan en de strategienota, voldoende concreet volgt welke gronden naar verwachting door het hoogheemraadschap gebruikt gaan worden. In zoverre is voor [appellante sub 2] voldoende kenbaar waar hij aan toe is. In het kader van het projectplan is de grondverwervingsopgave voldoende concreet aangegeven. Het areaalverlies voor [appellante sub 2], bestaande uit 1% dan wel 2,5%, is beperkt en dat verlies wordt volledig financieel gecompenseerd. Na afloop van de werkzaamheden krijgt hij de grond op de werkstroken terug in bruikleen. Niet is gebleken dat [appellante sub 2] in zijn bedrijfsvoering hierdoor onaanvaardbaar wordt belemmerd, zodat sprake zou zijn van onevenredig nadelige gevolgen.
Het betoog slaagt niet.
Ecologisch dijkbeheer binnendijks en natuurontwikkeling glanshaverhooiland
14. [appellante sub 2] betoogt dat er in het projectplan ten onrechte is gekozen voor bloemrijk grasland door ecologisch dijkbeheer. Hij voert aan dat bloemrijke dijkkanten onwenselijk zijn vanwege extra onkruiddruk op agrarische percelen als gevolg van uitzaaien door wind. Daarom wenst hij dat er voor bloemsoorten wordt gekozen die niet gemakkelijk uitzaaien naar agrarische percelen. Dit omdat hij vreest voor verspreiding van distels en Jacobskruiskruid.
Ook stelt [appellante sub 2] dat in het projectplan ten onrechte is gekozen voor het inrichten van buitendijkse delen met glanshaverhooiland. Hij vreest dat er hierdoor problemen ontstaan voor zijn bedrijfsvoering.
14.1. Het college stelt dat dit specifieke onderwerpen zijn waarover in het projectplan voor de dijkversterking geen definitieve beslissingen zijn vastgelegd. Het projectplan is ook niet het meest geëigende instrument om definitieve beslissingen te nemen over deze onderwerpen. Het provinciebestuur is het bevoegd gezag als het om natuurbeheer gaat en neemt met het oog daarop besluiten. Daarbij geldt bijvoorbeeld dat de ontwikkeling van glanshaverhooiland een prioriteit is voor de natuurontwikkeling in dit gebied ingevolge het Natuurbeheerplan. De vrees voor ontwikkeling van distels en Jacobskruiskruid is bekend en het hoogheemraadschap zal hiermee rekening houden bij de verdere uitwerking van de maatregelen om de bloemrijke dijk te realiseren. Daarbij geldt dat de bloemrijke dijk alleen zal worden gerealiseerd langs het buitentalud van de dijk, aan de binnenzijde gebeurt dit alleen als de eigenaar en de beheerder of gebruiker hiermee instemt. Het college vertrouwt erop dat ook met de overige zorgen over het ecologisch dijkbeheer rekening zal worden gehouden. Het college ziet in het ontbreken van specifieke beslissingen omtrent de genoemde onderwerpen geen aanleiding om goedkeuring aan het projectplan te onthouden. Deze onderwerpen komen aan bod in de uitwerking van de plannen ten aanzien van natuurontwikkeling en in de uitvoering van beheertaken. Het ontbreken van definitieve keuzes brengt volgens het college niet met zich mee dat het projectplan is vastgesteld in strijd met het recht of het algemeen belang.
14.2. De STAB is in paragraaf 2.4.4 van het deskundigenbericht ingegaan op onkruiddruk. Daar staat dat uit paragraaf 4.1 en paragraaf 7.2 van het projectplan blijkt dat de bloemrijke dijk enkel is voorzien langs het buitentalud van de dijk. Dit betekent dat de natuurontwikkeling ter hoogte van de percelen van [appellante sub 2] plaatsvindt aan de andere zijde van de dijk en het is niet te verwachten dat de onkruiddruk op de binnendijkse percelen van [appellante sub 2] toeneemt als gevolg van deze natuurontwikkeling. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat het zaadmengsel dat gebruikt zal worden zoveel mogelijk wordt ontdaan van ongewenste soorten als distels en Jacobskruiskruid. Maar het is niet uitgesloten dat deze soorten toch opkomen. Ongewenste soorten worden zoveel mogelijk verwijderd om verdere verspreiding te voorkomen. Dit gebeurd door maaibeheer. De STAB acht het aannemelijk dat met maaibeheer de verspreiding van ongewenste soorten als distels en Jacobskruiskruid voorkomen wordt.
Over de ontwikkeling van glanshaverhooilanden heeft de STAB uiteengezet dat dit in het projectplan is opgenomen als koppelkans in het dijkvak "Lunenburgerwaard West". De afstand tussen de percelen van [appellante sub 2] en de te ontwikkelen glanshaverhooilanden bedraagt ongeveer 2 km.
14.3. Op grond van artikel 5.4 van de Waterwet behoeft in een projectplan niet tot in detail of op perceelsniveau te worden beschreven op welke wijze de dijk groen (ruimtelijk) wordt ingepast. Dit dient het behoud van flexibiliteit bij de daadwerkelijke uitvoering van het project. Aspecten als groene inpassing, zoals ecologisch dijkbeheer en het ontwikkelen glanshaverhooiland, kunnen op een later moment worden uitgewerkt. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van [appellante sub 2]. Dit betekent dat het projectplan in zoverre niet onredelijk is en dat het college in het door [appellante sub 2] aangevoerde geen aanleiding heeft hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.
De betogen slagen niet.
Conclusie
15. Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond. Daarmee is deze uitspraak voor [appellante sub 2] een einduitspraak, wat betekent dat de procedure voor hem is afgelopen. Voor het beroep van [appellante sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
16. Wat betreft het beroep van [appellant sub 1] zal de Afdeling met het oog op een spoedige beslechting van het geschil het college op grond van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak de onder 5.3 omschreven gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij moet acht worden geslagen op wat is overwogen onder 5.4 over het peil. Voor [appellant sub 1] is deze uitspraak een tussenuitspraak, wat inhoudt dat in beginsel pas in een volgende uitspraak (de einduitspraak) definitief op zijn beroep zal worden beslist. Het college moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een nieuw of gewijzigd goedkeuringsbesluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken. Op het door het college te nemen nieuwe of gewijzigde goedkeuringsbesluit van het projectplan blijft het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing en dit besluit hoeft niet opnieuw overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
17. In de einduitspraak wordt voor het beroep van [appellant sub 1] beslist over de vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en de maten daarvan [maat A] en [maat B] ongegrond;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van Utrecht op om:
- binnen zes maanden na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overwegingen 5.3 en 5.4 de daar omschreven gebreken in het besluit van 19 september 2023 tot goedkeuring van het projectplan "Dijkversterking Wijk bij Duurstede - Amerongen" te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
855