202402742/1/R2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Eindhoven,
appellant,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "IV Stratum buiten de Ring II 2016 (Schuttersbosch)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Blonk, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 94 woningen aan het Rendierveld en de Sporkenhoutlaan in de wijk Schuttersbosch in Eindhoven. De woningen worden uitgevoerd als twee-onder-één-kap woningen. Het plangebied is opgedeeld in twee delen, een oostelijk deel aan het Rendierveld en een westelijk deel aan de Sporkenhoutlaan. Verder voorziet het plan in een geluidsscherm langs de Leenderweg, ten westen van de Sporkenhoutlaan. Op de planlocatie staat nog een aantal woningen, dat op een later moment wordt gesloopt. Het vorige bestemmingsplan maakte 33 woningen mogelijk in het plangebied. Met het bestemmingsplan zijn dus 61 meer woningen toegestaan.
[appellant] woont aan de [locatie], grenzend aan het Rendierveld en het oostelijke deel van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, onder andere omdat hij vreest voor een vergaande aantasting van zijn leefomgeving. Stichting Woonbedrijf is de initiatiefnemer van de ontwikkeling en wil sociale huurwoningen realiseren in het plangebied.
Wijze van toetsen
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Strijd met gemeentelijk beleid
4. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met het Groenbeleidsplan 2017, vastgesteld door de raad op 13 maart 2018 (hierna: groenbeleidsplan). Hiertoe voert hij aan dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat het groene karakter van het plangebied behouden blijft. In tegenstelling tot wat de raad stelt, neemt volgens [appellant] de omvang van het groen in het plangebied niet toe, maar juist met 112 m2 af. Er worden meer en grotere woningen mogelijk gemaakt wat ten koste gaat van bestaand groen. Hij wijst daarbij ook op artikel 5.2.2, aanhef en onder e, van de planregels waarin staat dat aanbouwen aan de voorzijde voor de voorgevelrooilijn gerealiseerd kunnen worden van 3,5 m hoog en 1,5 m diep, mits 1 m voortuin overblijft. Dit leidt tot een verdere afname van groen en zorgt voor verstening. Verder stelt [appellant] dat de raad niet heeft onderbouwd waarom met het planvoornemen sprake is van een beperkte bouw, terwijl volgens het groenbeleidsplan slechts beperkte bouw onder voorwaarden mogelijk is. Volgens hem is geen sprake van beperkte bouw.
[appellant] betoogt verder dat het bestemmingsplan in strijd is met de Beleidsregels Groencompensatie - onderdeel van de Regeling Groencompensatiefonds (hierna: beleidsregels groencompensatie). Verloren groen wordt volgens hem niet gecompenseerd. Verder is sprake van strijdigheid, omdat de raad geen deugdelijk groenplan heeft overgelegd. Het groenplan dat ten grondslag ligt aan het plan, is zeer summier en de schets komt niet overeen met het voorlopig stedenbouwkundig plan.
4.1. Partijen zijn het erover eens dat uit de kaart bij het groenbeleidsplan naar voren komt dat de gronden van het plangebied zijn aangeduid als "Stad, groen beeldbepalend", behalve de westelijke strook met de aanduiding "geluidscherm". Op gronden met de aanduiding "Stad, groen beeldbepalend" is bouwen beperkt mogelijk, mits het groene karakter centraal staat. Volgens het groenbeleidsplan moet sprake zijn van verwevenheid, waarbij bebouwing tussen het groen wordt geplaatst.
4.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld in strijd met het groenbeleidsplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad bij de toekenning van de woningbouwmogelijkheden rekening heeft gehouden met het groene karakter van de omgeving. Het groenbeleidsplan sluit woningbouw op de planlocatie niet uit. Door onder andere de bestemming "Bos" toe te kennen aan de gronden rondom de woningen, blijft het groene karakter in lijn met het groenbeleidsplan centraal staan. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er verwevenheid ontstaat tussen wonen en bos, omdat de woningen geen achtertuin krijgen, maar vrijwel direct grenzen aan de bosbestemming. Verder komen de woningen op de plaatsen waar eerder ook woningen stonden of nog staan. De nieuw te bouwen woningen zijn kleiner dan de oorspronkelijke woningen, waardoor er meer woningen kunnen komen en nog ruimte over is voor bos. Artikel 5.2.1, aanhef en onder e, van de regels van het nu voorliggende bestemmingsplan bepaalt dat de totale maximale vloeroppervlakte van een hoofdgebouw, inclusief de verdieping, 81 m2 bedraagt. Uitgaande van de ruimere bouwvlakken uit het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" (hierna: het vorige bestemmingsplan) die volledig mochten worden bebouwd, neemt het totaal te bebouwen oppervlak voor wonen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan met ongeveer 5.200 m2 af. In dit licht bezien heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het bij de mogelijkheid in artikel 5.2.2, aanhef en onder e, van de planregels om een aanbouw te realiseren gaat om een beperkte, aanvaardbare uitbreiding in de vorm van een erker. Deze erker mag maximaal één bouwlaag hoog zijn, niet breder dan de voorgevel en niet dieper dan 1,5 m. Over de bomen die gekapt worden, heeft de raad toegelicht dat meer groen wordt aangeplant in de extra ruimte die het bestemmingsplan geeft voor bos. Volgens paragraaf 3.8.1 van de plantoelichting neemt de omvang van het groen toe met in totaal ongeveer 4.393 m2.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
4.3. Over de gestelde strijdigheid met de beleidsregels groencompensatie overweegt de Afdeling het volgende. Voor de inrichting is een groenplan opgesteld en dit is aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegd in bijlage 5 bij de plantoelichting. Volgens de beleidsregels groencompensatie moet het groenplan een toelichting geven op de groene inrichting in het plan. Uitgangspunt moet zijn kwalitatief en duurzaam groen en zo min mogelijk verharding. Wanneer verharding wordt toegepast, moet dit gemotiveerd zijn. In het groenplan staat dat zo weinig mogelijk gronden verhard worden. Enige verharding is noodzakelijk volgens het groenplan, zoals het pad naar de voordeur en de parkeervakken. Het groenplan ligt met een toelichting van de groene inrichting overeenkomstig de beleidsregels groencompensatie ten grondslag aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de beleidsregels groencompensatie. Voor het overige is dit een kwestie van uitvoering. Niet is komen vast te staan dat er onvoldoende ruimte is voor groencompensatie.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Splitsingsverbod
5. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met het splitsingsverbod zoals dat in het vorige bestemmingsplan was opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn twee-onder-een-kapwoningen toegestaan. De vrijstaande woningen die waren toegelaten op grond van het vorige bestemmingsplan worden daardoor volgens hem gesplitst in het voorliggende bestemmingsplan.
5.1. De raad is bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan niet gebonden aan de regels uit het vorige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt dan ook niet getoetst aan het splitsingsverbod uit het vorige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt twee-onder-een-kapwoningen mogelijk en dat is anders dan in het vorige bestemmingsplan, maar de raad heeft beleidsruimte om deze keuze te maken.
Het betoog slaagt niet.
Kappen van bomen
6. [appellant] betoogt dat onvoldoende zal worden voorzien in compensatie van de te kappen bomen. Hiertoe voert hij aan dat volgens de Nadere regels Compensatieplicht Verordening Bomen 2021 (hierna: nadere regels compensatieplicht), vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, bij bouwplannen geldt dat de kap van bomen dient te worden gecompenseerd.
6.1. Artikel 1 van de nadere regels compensatieplicht luidt:
"[…]
Compensatieplicht: een voorschrift voor compensatie van de gekapte houtopstand behorende bij een vergunning."
6.2. Uit artikel 1 van de nadere regels compensatieplicht volgt dat de door [appellant] bedoelde compensatieplicht aan de orde komt bij een vergunningsprocedure. Ingevolge de artikelen 3.4.1, aanhef en onder a, en 5.6.1, aanhef onder a, van de planregels geldt een vergunningplicht voor het kappen en rooien van bomen op de gronden met de bestemmingen "Bos" en "Wonen". Tijdens de zitting heeft de raad verklaard dat in het plangebied voldoende ruimte is voor compensatie van de te kappen en te rooien bomen. De Afdeling heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een aanvullende compensatieplicht moet worden vastgesteld of dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat er niet voldoende ruimte voor compensatie is.
Het betoog slaagt niet.
Bestemming "Bos"
7. [appellant] betoogt dat de bestemming "Bos" en de daarbij behorende planregels te weinig bescherming bieden tegen de mogelijkheid om vergunningvrij bouwwerken, zoals een bijbehorend bouwwerk of een perceelafscheiding ten behoeve van de woningen, op te richten op gronden met die bestemming en de mogelijkheid om een deel van de gronden met die bestemming te gebruiken als tuin. Hij vreest dat deze mogelijkheden leiden tot een aantasting van de bosrijke omgeving.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het vergunningvrij bouwen is beperkt door het opnemen van de bestemming "Bos" in de directe nabijheid van de woningen in plaats van bijvoorbeeld de bestemming "Wonen". De raad verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571. Over de realisatie van een bijbehorend bouwwerk stelt de raad dat geen sprake is van een achtererfgebied, waardoor op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) geen bijbehorend bouwwerk vergunningvrij kan worden gerealiseerd. De raad licht verder in het verweerschrift toe dat tegen strijdig gebruik, zoals het gebruik van de gronden als tuin, ambtshalve of op basis van een verzoek handhavend kan worden opgetreden. 7.2. Artikel 3.1 van de planregels luidt:
"De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van aardkundige waarden;
b. duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
c. groenvoorzieningen;
d. extensief recreatief medegebruik;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
met daarbij behorende
g. paden en wegen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
7.3. Een bijbehorend bouwwerk dient om het als omgevingsvergunningvrij te kunnen aanmerken op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor in het achtererfgebied te staan. Voor het antwoord op de vraag of het perceelsgedeelte waarop een uitbreiding is voorzien tot het achtererfgebied behoort, is van belang of het kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Ingevolge die bepaling wordt onder erf verstaan: "al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden".
Artikel 2, aanhef en onderdeel 12, onder b, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning niet is vereist voor een erf- of perceelafscheiding mits deze niet hoger is dan 2 m, op een erf of perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat en achter de voorgevelrooilijn is gebouwd en op meer dan 1 m afstand van het openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Uit deze bepaling volgt dat vergunningvrij bouwen alleen mogelijk is op een erf.
7.4. Over de vrees van [appellant] voor de gevolgen van vergunningvrij bouwen op de gronden met de bestemming "Bos" overweegt de Afdeling dat, gelet op de doeleindenomschrijving in artikel 3.1 van de planregels, deze gronden een natuurfunctie hebben. De gronden mogen slechts bebouwd en ingericht worden met bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming. De bestemming "Bos" is niet gerelateerd aan de voorziene woningen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7688, onder 4.2. Artikel 3.1 van de planregels staat er daarom aan in de weg de gronden met de bestemming "Bos" aan te merken als erf, als hiervoor bedoeld. Nu de perceelsgedeelten bij de nieuwe woningen geen erf zijn, kunnen deze evenmin als achtererf als bedoeld in bijlage II van het Bor worden aangemerkt. Een bijbehorend bouwwerk is dus niet vergunningvrij te realiseren. Ditzelfde geldt voor een erfafscheiding op de gronden met de bestemming "Bos". Nu de gronden met de bestemming "Bos" niet aan te merken zijn als erf, kan ook een erfafscheiding niet vergunningvrij gerealiseerd worden. De raad heeft hiermee de bepalingen die vergunningvrij bouwen in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk maken voor de gronden met de bestemming "Bos" buiten werking gesteld. De raad heeft verder tijdens de zitting opgemerkt dat op grond van de planregels handhavend kan worden opgetreden indien bijvoorbeeld een deel van de gronden met de bestemming "Bos" wordt gebruikt als tuin bij een woning. De Afdeling ziet geen aanleiding voor de aanname dat publiekrechtelijke handhaving in zoverre niet mogelijk is. Ten overvloede wijst de Afdeling er daarnaast op dat de initiatiefnemer voornemens is om privaatrechtelijke afspraken te maken met de toekomstige huurders, waarin staat dat het plaatsen van schuurtjes, het aanleggen van tuinen en het maken van erfafscheidingen niet is toegestaan.
Het betoog slaagt niet.
Advies Trefpunt Groen Eindhoven
8. [appellant] stelt dat de raad zich niet mocht baseren op het advies van Trefpunt Groen Eindhoven (hierna: Trefpunt). Trefpunt geeft advies over natuur, milieu, ecologie, duurzaamheid en cultuurhistorie. Trefpunt is volgens [appellant] te vroeg gevraagd om een advies uit te brengen, omdat op dat moment de boomeffectanalyse nog niet was uitgevoerd. [appellant] wijst daarbij op correspondentie tussen Trefpunt en de buurtvereniging van Schuttersbosch.
8.1. In paragraaf 9.3 van de plantoelichting staat dat Trefpunt zich in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening positief heeft uitgelaten over het planvoornemen. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat het concept van het bestemmingsplan naar Trefpunt is gestuurd en op basis daarvan heeft Trefpunt een advies opgesteld. Op dat moment was ook al bekend dat bomen gekapt moeten worden. Nadat het bestemmingsplan op 12 maart 2024 was vastgesteld, zijn de definitieve stukken ook naar Trefpunt gestuurd. Verder heeft initiatiefnemer tijdens de zitting opgemerkt dat voor het kappen van bomen en de omgevingsvergunning voor het bouwen opnieuw advies nodig is van Trefpunt. Dat de boomeffectanalyse pas later dan het advies van Trefpunt definitief is geworden, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad zich niet mocht baseren op het advies van Trefpunt.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met het beeldkwaliteitsplan
9. [appellant] betoogt dat de nokrichting van de nieuw te bouwen woningen in strijd is met het Beeldkwaliteitsplan Schuttersbosch uit 2017. Hij merkt op dat volgens het beeldkwaliteitsplan de bestaande nokrichting moet worden gehandhaafd, te weten parallel aan de voorgevel, terwijl volgens het voorlopig stedenbouwkundig plan de nokrichting van de nieuwe woningen haaks op de voorgevel staat. Artikel 5.2.1, aanhef en onder f, van de planregels bepaalt slechts dat de nokrichting van de nieuw te bouwen woningen per hofje gelijk moet zijn. [appellant] mist in deze planregel het vereiste uit het beeldkwaliteitsplan dat van de bestaande nokrichting moet worden uitgegaan.
9.1. Op pagina 8 van het beeldkwaliteitsplan staat als een van de uitgangspunten voor de planontwikkeling dat de bestaande nokrichting, parallel aan de voorgevel, wordt gehandhaafd. Op dezelfde pagina staat dat hiervan kan worden afgeweken na advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, indien sprake is van een bijzondere situatie, een architectonische meerwaarde of als getwijfeld kan worden aan de toepasbaarheid van het criterium.
9.2. De raad heeft toegelicht dat in het stedenbouwkundig plan de nokrichting haaks op de voorgevel staat ingetekend. Dit stedenbouwkundig plan is voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft in haar advies van 25 maart 2020 geen bezwaar geuit tegen de nokrichting haaks op de voorgevel. Volgens de raad was de bedoeling van het beeldkwaliteitsplan om nieuw te bouwen woningen te laten aansluiten bij de in dezelfde straat en hetzelfde hofje gelegen woningen. Daarom is gestreefd naar dezelfde nokrichting. Inmiddels zijn bijna alle woningen gesloopt en de nog bestaande woningen bij de hofjes zullen in de toekomst worden gesloopt. Er is volgens de raad dan ook geen sprake meer van een bestaande nokrichting, waardoor gekozen kan worden voor een andere nokrichting. Om te borgen dat de woningen in de hofjes wel dezelfde nokrichting hebben, heeft de raad artikel 5.2.1, aanhef en onder f, opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
9.3. De Afdeling stelt voorop dat er geen voorschrift is op grond waarvan het beeldkwaliteitsplan bij de vaststelling van het bestemmingsplan in acht genomen moet worden. Het beeldkwaliteitsplan dient naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als een richtinggevend beleidsstuk, waar de raad in beginsel aan is gebonden. De raad kan hiervan gemotiveerd afwijken. Gelet op de gegeven toelichting, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd dat in dit geval een nokrichting haaks op de voorgevel aanvaardbaar is. Op pagina 6 van het beeldkwaliteitsplan staat dat differentiatie in uiterlijk en vorm van de woningen de stedenbouwkundige structuur van de wijk Schuttersbosch kan versterken. Hieruit volgt dat niet alle woningen in de wijk dezelfde nokrichting hoeven te hebben. Met artikel 5.2.1, aanhef en onder f, van de planregels heeft de raad geborgd dat de woningen per hofje in ieder geval dezelfde nokrichting hebben.
Het betoog slaagt niet.
Bouwvlakken
10. [appellant] betoogt dat in de verbeelding ten onrechte geen bouwvlakken zijn ingetekend, als gevolg waarvan andere woningtypen dan twee-onder-een-kapwoningen, zoals rijtjeswoningen, gebouwd kunnen worden en een onbeperkt aantal woningen kan worden gebouwd binnen de plandelen met de bestemming "Wonen". Hij vreest dat hierdoor geschoven kan worden met de situering van de woningen, wat ten koste kan gaan van bestaande bomen.
10.1. Ingevolge artikel 5.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande woningen en/of twee-onder-een-kapwoningen.
Ingevolge artikel 5.2.1, aanhef en onder d, mag op de gronden met de bestemming "Wonen" het aantal woningen niet meer bedragen dan met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangegeven.
10.2. Anders dan [appellant] betoogt, zijn alleen vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen in het plangebied toegestaan. Dit volgt uit artikel 5.1.1, aanhef en onder a, van de planregels. Het is dus niet mogelijk één wand met aaneengesloten woningen te bouwen binnen een plandeel met de bestemming "Wonen". In de verbeelding is aan elk plandeel met de bestemming "Wonen" de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" toegekend. In het meest zuidelijke woonbestemmingsvlak in het oostelijke deel van het plangebied zijn door de kleinere omvang maximaal vier woningen toegestaan en in de overige woonbestemmingsvlakken zijn maximaal zes woningen toegestaan. Gelet hierop wordt ter plaatse niet een onbeperkt aantal woningen mogelijk gemaakt.
Tijdens de zitting heeft initiatiefnemer toegelicht dat ervoor is gekozen geen bouwvlakken in te tekenen om flexibiliteit te behouden bij de situering van de woningen, zodat deze zo kunnen worden geplaatst dat bestaande bomen kunnen worden behouden. De Afdeling begrijpt dat voor deze mogelijkheid juist met het oog op dat behoud is gekozen. Zij acht deze keuze niet onredelijk.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
11. [appellant] betoogt dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor de verkeerssituatie niet zorgvuldig zijn onderzocht. Hij wijst erop dat bij de berekening van de verkeerstoename is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. De raad heeft bij de beoordeling van de effecten de planologische toename van het aantal woningen als uitgangspunt gebruikt. Volgens [appellant] had echter gekeken moeten worden naar de feitelijke situatie in het plangebied met dertien woningen en had de huidige verkeerssituatie in kaart gebracht moeten worden. De raad had dan moeten uitgaan van een ontwikkeling van 81 woningen. Verder stelt [appellant] dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat de Floralaan Oost de verkeerstoename aankan. Het plangebied heeft één uitgangsweg die aansluit op de Floralaan Oost. Op deze weg is in de huidige situatie op piekmomenten al sprake van filevorming. Met de planontwikkeling wordt het alleen maar drukker.
11.1. De raad heeft toegelicht dat de verkeersgeneratie op basis van de ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet, is berekend met gebruikmaking van de CROW-publicatie "Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie". De raad stelt dat alleen de planologische toename van het aantal woningen is onderzocht, omdat de verkeersgeneratie van de al toegestane woningen is berekend bij de vaststelling van het voorheen geldende bestemmingsplan.
11.2. Wat betreft de berekende verkeersgeneratie van de voorziene ontwikkeling is de raad naar het oordeel van de Afdeling uitgegaan van een juist uitgangspunt. Op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" zijn 33 woningen toegestaan. De raad mocht daarom uitgaan van een ontwikkeling van 66 (lees: 61) woningen bij de berekening van de verkeersgeneratie van het nu voorliggende bestemmingsplan.
In paragraaf 3.7 van de plantoelichting staat dat het plan leidt tot een verkeerstoename van 270,6 motorvoertuigen per weekdag en 300,4 motorvoertuigen per werkdag. Verder is uitgerekend dat het plan leidt tot een verkeerstoename van 30 motorvoertuigen gedurende het drukste uur. Dit is één auto per twee minuten. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke verkeerstoename niet tot problemen zal leiden op de Floralaan Oost. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een ernstige verslechtering van de verkeerssituatie op de Floralaan Oost door de planontwikkeling zich niet zal voordoen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
12. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de nota "Actualisatie Nota Parkeernormen 2019" (hierna: parkeernota). [appellant] stelt dat het parkeeronderzoek gebrekkig is. Bij de berekening van de parkeerbehoefte zijn ten onrechte ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied niet meegenomen. Hij wijst op braakliggende percelen in de omgeving die in de toekomst naar verwachting bebouwd gaan worden. Verder mogen volgens de parkeernota maximaal tien openbare parkeerplaatsen gebruikt worden bij een nieuwe planontwikkeling in de schillen en het restgebied. Met het bestemmingsplan wordt van 46 openbare parkeerplaatsen gebruikgemaakt. Dit is volgens [appellant] niet in overeenstemming met de parkeernota.
12.1. De raad hanteert een norm van 1,6 parkeerplaats per woning. Dit is gebaseerd op de parkeernota. In totaal zijn dit 150,4 parkeerplaatsen. Omdat de bezoekers en de bewoners niet steeds aanwezig zijn, blijkt uit de berekening van de parkeerbehoefte dat de totale parkeerbehoefte uitkomt op 134 parkeerplaatsen. [appellant] heeft dit aantal niet bestreden. 88 parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd en 46 parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gebruikt. Een groot deel van die openbare parkeerplaatsen is al aanwezig en een klein deel moet worden aangelegd. Een omgevingsvergunning wordt aangevraagd per hofje, waardoor daar aan de norm van maximaal tien bestaande openbare parkeerplaatsen per ontwikkeling moet worden voldaan, zo stelt de raad. De Afdeling acht deze uitleg van de parkeernota niet onredelijk. Hiermee heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, zodat de bestaande parkeerdruk niet onaanvaardbaar zal toenemen. De raad hoefde verder geen rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen die niet concreet zijn.
Het betoog slaagt niet.
Akoestisch onderzoek
13. [appellant] betoogt dat het onderzoek "Akoestisch onderzoek nieuwbouw Schuttersbosch, Eindhoven; schermvarianten" (hierna: akoestisch onderzoek) van 6 april 2023 van Rho Adviseurs gebrekkig is en niet aan het plan ten grondslag gelegd mocht worden. Volgens hem is de geluidsbelasting van de wegen rondom het plangebied en het effect van het geluidsscherm op de voorziene woningen en daarmee ook op zijn woning onjuist is berekend. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van wegen met een maximale snelheid van 30 km/u, terwijl op de Floralaan en het Floraplein een maximale snelheid van 50 km/u geldt en op de A2 en A67 een maximale snelheid van 100 km/u. Verder stelt hij dat ten onrechte niet is onderzocht en aangetoond dat een geluidsscherm hoger dan 2,8 m geen nut heeft. Ook stelt hij dat een aantal verwijzingen naar het akoestisch onderzoek in de plantoelichting onjuist is.
13.1. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek ondeugdelijk zijn en de raad het akoestisch onderzoek niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Het akoestisch onderzoek is bij de geluidsbelasting uitgegaan van de toegestane maximale snelheden van de wegen. In paragraaf 2 van het akoestisch onderzoek worden de A2, A67 en de Floralaan apart besproken. Daaronder staat een restcategorie met het kopje "30 km/h-wegen" voor de wegen in de wijk Schuttersbosch met een toegestane maximale snelheid van 30 km/u. Er is dus niet uitgegaan van een toegestane maximale snelheid van 30 km/u op de A2, A67, de Floralaan en het Floraplein. Dat staat overigens ook niet onjuist in paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting vermeld. Verder mogen ingevolge artikel 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" geluidwerende voorzieningen worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 4 m. Daarmee voorziet het plan in een mogelijkheid tot het oprichten van een hoger scherm dan 2,8 m. Gelet hierop, hoefde de raad geen nader onderzoek te doen naar het nut van een geluidsscherm hoger dan 2,8 m. Ten slotte maken de onjuiste verwijzingen in de plantoelichting, wat daar ook van zij, niet dat niet van het akoestisch onderzoek kon worden uitgegaan. De plantoelichting is bovendien niet bindend.
Het betoog slaagt niet.
Alternatief
14. [appellant] betoogt dat er een alternatief voor het bestemmingsplan bestaat binnen en rondom het plangebied, het zogenoemde Finlogsplan. Dat plan sluit volgens [appellant] beter aan bij de wijk, omdat het in minder woningen en een ander woningtype voorziet.
14.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft het door [appellant] genoemde alternatief betrokken bij het vaststellen van het plan. Daarbij heeft de raad toegelicht dat het nu voorliggende bestemmingsplan is geïnitieerd door Stichting Woonbedrijf die eigenaar is van de gronden. Woningbouw is op de planlocatie goed mogelijk, omdat er ook eerder al woningen aanwezig waren. Het door [appellant] bedoelde alternatief kent meer eigenaren, waardoor woningbouw in dat gebied lastiger te ontwikkelen is, aldus de raad. Op de zitting is verder toegelicht dat het Finlogsplan uit 2004 ook niet meer rendabel was. Gelet hierop, is de Afdeling van oordeel dat de raad het door [appellant] genoemde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet daarvoor is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
371-1077