ECLI:NL:RVS:2025:2541

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202302564/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een aanvraag voor een Nederlands paspoort op basis van verlies van Nederlanderschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 maart 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 3 oktober 2018 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen. De minister stelde dat [appellant] op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) zijn Nederlanderschap op 1 april 2013 van rechtswege had verloren, omdat hij gedurende dertien jaar onafgebroken buiten Nederland woonde en tevens de Argentijnse nationaliteit bezat. De rechtbank oordeelde dat de minister de evenredigheidstoets correct had uitgevoerd en dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om het verlies van het Nederlanderschap als onevenredig te beschouwen. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij op het moment van het verlies van zijn Nederlanderschap de aan het Unieburgerschap verbonden rechten daadwerkelijk had willen uitoefenen. De Afdeling wijst erop dat hypothetische gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap niet worden meegenomen in de evenredigheidstoets. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302564/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in[woonplaats] (Argentinië),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2023 in zaak nr. 22/5775 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft de minister de aanvraag van [appellant] voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 april 2025, waar [appellant] per videoverbinding, bijgestaan door mr. C.R.M. Versteegh, en de minister, vertegenwoordigd door L.H.T. Geuzendam en I.S. IJserinkhuijsen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is op [geboortedatum] 1962 in [plaats], Argentinië, geboren. Bij zijn geboorte heeft hij zowel de Nederlandse als de Argentijnse nationaliteit verkregen. [appellant] heeft op 3 oktober 2018 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires. De minister heeft de aanvraag van [appellant] voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen, omdat hij op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) het Nederlanderschap van rechtswege op 1 april 2013 zou hebben verloren.
Besluitvorming van de minister
2.       De minister heeft het advies van 4 februari 2022 en het aanvullend advies van 7 juni 2022 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In het advies van 4 februari 2022 van de IND staat, samengevat, dat de IND op grond van de door [appellant] overgelegde stukken tot de conclusie komt dat het verlies van het Unieburgerschap niet onevenredig is. De band die [appellant] om verschillende redenen met Nederland ervaart is niet relevant in het kader van de evenredigheidstoets. De omstandigheden dat [appellant] de Argentijnse nationaliteit van rechtswege heeft verkregen, niet is geïnformeerd door de Nederlandse ambassade over zijn situatie met betrekking tot het verlies van het Nederlanderschap en dat hij Argentijnse familie heeft die wel een Nederlandse paspoort hebben gekregen hebben evenmin betrekking op het Unierecht.
3.       In het aanvullend advies van 7 juni 2022 van de IND staat, samengevat, dat de IND mede gelet op bovengenoemd advies op grond van de door [appellant] overgelegde stukken de conclusie handhaaft dat het verlies van het Unieburgerschap niet onevenredig is geweest. De situatie dat [appellant] de bedoeling had dan wel heeft om in de toekomst in Nederland of Spanje als lasser te gaan werken leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover [appellant] daadwerkelijk geen afstand heeft kunnen doen van zijn Argentijnse nationaliteit, kan deze omstandigheid op zichzelf gezien niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die zwaar weegt in de evenredigheidstoets.
Wettelijk kader
4.       De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] ook de Argentijnse nationaliteit heeft, dat hij in Argentinië is geboren en dat hij op 1 april 2013 tien jaar onafgebroken in Argentinië woonachtig was. Dat betekent dat aan de toepassingsvoorwaarden zoals geformuleerd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN is voldaan. De minister heeft terecht gesteld dat, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders die in het buitenland wonen, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. Bovendien kan het Nederlanderschap niet worden verkregen en evenmin worden behouden door de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het betoog van [appellant] dat hij nooit is geïnformeerd over wetswijzigingen over het Nederlanderschap en daarvan ook niet kon kennisnemen, slaagt dus niet volgens de rechtbank.
6.       De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de evenredigheidstoets juist heeft verricht. De IND heeft in dit kader advies uitgebracht aan de minister, waarin uitvoerig is ingegaan op de argumenten die [appellant] heeft aangevoerd omtrent zijn persoonlijke situatie. Uit het advies van de IND volgt dat niet is gebleken dat [appellant] op het peilmoment gebruik maakte van de aan het Unieburgerschap verbonden rechten of concrete plannen had om dat te gaan doen. Daarnaast is meegewogen dat [appellant], als Argentijn, voor reizen naar de EU niet visumplichtig is en zonder belemmering de EU in kan reizen voor bijvoorbeeld familiebezoek. De rechtbank volgt deze redenering uit het advies van de IND. De minister mocht het advies van de IND overnemen en het advies aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Het gegeven dat [appellant] geen afstand kan doen van zijn Argentijnse nationaliteit, is geen omstandigheid die verband houdt met het Unierecht en mocht door de minister buiten beschouwing worden gelaten. Het betoog van [appellant] dat de minister een te beperkte evenredigheidstoets heeft verricht slaagt daarom volgens de rechtbank niet.
Beoordeling hoger beroep
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, omdat de Nederlandse overheid hem niet heeft geïnformeerd over het mogelijk verlies van het Nederlanderschap en de manier waarop hij zijn Nederlanderschap kon veiligstellen. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de Unierechtelijke evenredigheidstoets te beperkt heeft verricht. Voor [appellant] is een voorzienbaar gevolg van het verlies van het Unieburgerschap dat hij niet in Nederland kan gaan werken en evenmin bij zijn familie in Nederland in Nederland woonachtig kan zijn. Daarbij heeft de minister ten onrechte niet van belang geacht dat [appellant] geen afstand kan doen van zijn Argentijnse nationaliteit.
7.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd en hiervoor in overweging 7 zijn weergegeven, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de rechtbankuitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. [appellant] heeft niet concreet gemaakt en ook niet onderbouwd dat hij op het moment van het verlies van zijn Nederlanderschap de aan het Unieburgerschap verbonden rechten had willen uitoefenen. De Afdeling heeft op de zitting gezien dat het verlies van het Nederlanderschap hem aan het hart gaat. De Afdeling twijfelt dan ook niet aan zijn wens om het Nederlanderschap te behouden en in de toekomst mogelijk gebruik te maken van zijn banden met Nederland en dus ook van het Unieburgerschap. Een - invoelbare - wens alleen is echter niet voldoende, ook niet als die wens tegenover familieleden wel is uitgesproken. [appellant] heeft niet concreet onderbouwd dat op het moment van het verlies van het Nederlanderschap in redelijkheid voorzienbaar was dat hij zijn met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten en verplichtingen zou gaan uitoefenen. Van belang is of op het moment van het verlies van Nederlanderschap op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs voorzienbaar was dat hij zijn met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten zou gaan uitoefenen. Daarvan is niet gebleken. De Afdeling wijst erop dat gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap voor het uitoefenen van Unierechten die hypothetisch zijn of waarvan niet vaststaat dat zij zich zullen voordoen niet worden meegenomen in de Unierechtelijke evenredigheidstoets (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:421, onder 7.3).
7.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
9.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
314-1101
Bijlage | Wettelijk kader
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 3
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
[…]
Artikel 15
1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
[...]
c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van dertien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband.
[…]