202400189/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2023 in zaak nr. 22/4370 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft de korpschef het verzoek van [appellante] tot verwijdering en vernietiging van haar politiegegevens op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de korpschef opnieuw besloten op het verzoek van [appellante] en het verzoek deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties over [appellante] niet aan [appellante] te verstrekken.
[appellante] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van dit gedingstuk uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.L. Kuit, advocaat in Rotterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. V. Vermeulen en M. Schraden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] verzoekt om vernietiging van haar politiegegevens omdat zij door de registraties als verdachte hinder ondervond bij grenscontroles en door de registraties van nog openstaande aangiften hinder heeft ondervonden bij het doen van aangifte van andere zaken.
Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft de korpschef haar verzoek afgewezen. Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de korpschef het eerdere besluit vervangen. Hij wijst het verzoek van [appellante] deels af omdat de korpschef deze gegevens verwerkt voor de ondersteuning van de politietaak op grond van artikel 13 van de Wpg. De korpschef vindt dat de noodzaak en het doel van de verdere verwerking van deze politiegegevens voor de politietaak zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van [appellante] bij verwijdering en vernietiging ervan. Ook wijst hij het verzoek deels toe omdat de noodzaak en het doel van de verwerking voor bepaalde gegevens niet meer aanwezig is.
1.1. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de korpschef aan [appellante]. toegezegd dat hij de vrijspraak ten aanzien van één van de verwerkte gegevens zal laten aantekenen in de politiesystemen, zodat [appellante] geen hinder ondervindt van de betreffende registratie.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef op goede gronden heeft geweigerd om 31 verwerkingen van de politiegegevens te vernietigen. De korpschef heeft onderbouwd dat de verwerking van deze politiegegevens op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wpg, noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondersteunende politietaak. [appellante] heeft zelf diverse meldingen of aangiften gedaan van strafbare feiten die nog niet zijn opgehelderd of herleid konden worden naar een verdachte. De verwerkingstermijn wordt beëindigd als geen vervolging meer kan worden ingesteld en het feit verjaard is. Verder heeft de korpschef in aanmerking genomen dat [appellante] zelf ook betrokken is geweest als verdachte bij diverse strafbare feiten. De verwerking van antecedenten wordt beëindigd als er binnen de gestelde termijn van 15 jaar geen nieuwe verwerkingen van betrokkenheid bij andere strafbare feiten zijn bijgekomen. De korpschef heeft volgens de rechtbank op juiste wijze alle over [appellante] opgenomen verwerkingen getoetst op noodzakelijkheid, doelmatigheid (grondslag) en rechtmatigheid voor de politietaak (termijnen) en dit afgezet tegen het persoonlijke belang van [appellante]. De politiegegevens zijn niet in strijd met een wettelijk voorschrift verwerkt en het belang van de korpschef bij de verwerking van eerdere aangiften die nog niet tot vervolging hebben geleid is volgens de rechtbank, anders dan [appellante] stelt, niet enkel theoretisch. Dat sprake is van achterdocht jegens [appellante] vanwege eerdere aangiften of meldingen maakt de beoordeling op grond van de Wpg niet anders, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als geheel een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.2 tot en met 4.8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
802-1158