202205452/1/R3 en 202303248/1/R3
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft het college aan de gemeente Berg en Dal een vergunning verleend voor het ontgronden van verschillende percelen in Groesbeek ten behoeve van de aanleg van een nieuwe waterretentie en een graft.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De gemeente Berg en Dal heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het college het besluit van 4 augustus 2022 gewijzigd. [appellant] heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van dit beroep heeft het college een aanvullend verweerschrift ingediend.
[appellant] en de gemeente Berg en Dal hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 20 maart 2025, waar het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en ing. A.H.M. Eidhof, is verschenen. Verder is de gemeente Berg en Dal, vertegenwoordigd door mr. H.J.I. Verouden en ing. T.M.P. Riemersma, op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een ontgrondingenvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een ontgrondingenvergunning is ingediend op 7 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Ontgrondingenwet, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het college heeft bij besluit van 4 augustus 2022 ontgrondingsactiviteiten vergund op de percelen sectie R, nummers 411, 606, 608, 667, 668 en 669 en sectie M, nummers 570 en 696. De ontgronding is nodig om een nieuwe waterretentie en een graft te kunnen aanleggen, met als doel het opvangen en vertraagd afvoeren van oppervlaktewater. Deze werkzaamheden maken onderdeel uit van het deelproject "Stroombaan 1" in Breedeweg, gemeente Berg en Dal, dat weer onderdeel uitmaakt van het bredere project "Breedeweg maakt Ruimte voor Water". Dit project moet ervoor zorgen dat de wateroverlast in Breedeweg wordt verminderd.
3. Op 6 april 2023 heeft de gemeente Berg en Dal het college verzocht om een wijziging van de verleende ontgrondingenvergunning. De realisatie van het project was inmiddels begonnen, maar de werkzaamheden waren stilgelegd omdat een bezwaarmaker vreesde voor uitdroging van zijn perceel. De gemeente wilde daarom het talud bij de graft op perceel sectie R, nummer 668, verflauwen door het ontgraven van 0,30 m extra leemgrond, die zou worden vervangen door teelaarde. Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het college, onder andere, dit verzoek ingewilligd en de vergunning van 4 augustus 2022 gewijzigd.
4. [appellant] is eigenaar van het agrarische perceel sectie R, nummer 412. De graft is direct ten westen van dit perceel, op percelen sectie R, nummers 667 en 668, aangelegd. De retentiebekkens zijn direct ten noorden van perceel 412, op percelen sectie R, nummers 397, 411, 606 en 608, en ten oosten op percelen sectie M, nummers 570 en 696 aangelegd.
[appellant] is het met beide besluiten oneens. Hij vreest voor de gevolgen van het project voor zijn perceel en vindt dat er fouten in de vergunning staan.
Toetsingskader
5. Gelet op artikel 10, vijfde lid, van de Ontgrondingenwet staat in de procedure voor de ontgrondingenvergunning ter beoordeling of het college na afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen de ontgrondingenvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De gronden van het beroep
Fout dwarsprofiel 4
6. De Afdeling stelt voorop dat [appellant] terecht heeft gewezen op een fout in de oorspronkelijke ontgrondingenvergunning. Het gaat om een fout in de tekening waarop dwarsprofiel 4 is weergegeven, welke tekening als bijlage bij het besluit van 4 augustus 2022 is gevoegd en onderdeel uitmaakt van dit besluit. Uit het dwarsprofiel lijkt te volgen dat er een aarden wal wordt aangelegd aan de zuidzijde van de bestaande retentiebak op perceel 397 en dat er werkzaamheden worden uitgevoerd op het perceel van [appellant]. Het college heeft erkend dat dit een fout betreft. Het dwarsprofiel 4 dat bij het besluit is gevoegd betreft de concepttekening. Op de definitieve tekening, die bij brief van 1 december 2022 door de gemeente Berg en Dal naar [appellant] is opgestuurd, is te zien dat er geen aarden wal om de bestaande retentiebak op perceel 397 komt en dat er geen werkzaamheden worden uitgevoerd op het perceel van [appellant]. Dit dwarsprofiel komt overeen met de overzichtstekeningen/situatietekeningen bij de ontgrondingenvergunning.
6.1. Reeds om deze reden is het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 4 augustus 2022 gegrond. Om te beoordelen of dit besluit volledig moet worden vernietigd, of alleen voor zover het de tekening betreft waarop dwarsprofiel 4 is weergegeven, zal de Afdeling hierna eerst de andere beroepsgronden bespreken die [appellant] heeft aangevoerd. De Afdeling zal hierbij de besluiten van 4 augustus 2022 en 8 mei 2023 in samenhang beoordelen en daarbij uitgaan van het correcte dwarsprofiel 4, zoals dat bij de brief van de gemeente Berg en Dal van 1 december 2022 is gevoegd.
Effecten omliggende percelen
7. [appellant] betoogt dat het vergunde project verschillende negatieve effecten heeft voor zijn agrarische perceel. Hij vreest aan de ene kant voor verdroging en aan de andere kant voor vernatting.
[appellant] vreest voor verdroging, omdat de opbouw van de bodem volgens hem onherstelbaar wordt aangetast door het ontgronden van lössgrond, die goed tegen droogte kan en ervoor zorgt dat de gewassen goed groeien. Daarnaast wordt bij het ontgronden van lager gelegen percelen de leemlaag doorbroken, waardoor een deel van het water dat in de bodem infiltreert via de doorbroken leemlaag naar het laagste punt zakt, waar de planten op het perceel van [appellant] er geen gebruik meer van kunnen maken.
[appellant] vreest eveneens voor vernatting, omdat de neerslag die op zijn perceel valt volgens hem als gevolg van het project niet meer kan wegstromen naar de bestaande waterretentie op perceel 397. Daarnaast infiltreert het water dat in de graft en retentiebekkens wordt opgevangen volgens [appellant] niet snel genoeg in de ondergrond, als gevolg van de sliblaag die ontstaat op de bodem van de graft en waterretenties. Deze vernatting zorgt ervoor dat er ziekten en rot optreden bij de gewassen, en dat er muggen en knutten worden aangetrokken bij de waterretenties die eveneens voor overlast zorgen, aldus [appellant].
Met deze effecten voor zijn perceel heeft het college volgens [appellant] onvoldoende rekening gehouden bij zijn besluit om het project te vergunnen.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het project geen negatieve gevolgen voor het perceel van [appellant] heeft. Volgens het college verbetert de situatie juist.
Er is geen sprake van verdroging als gevolg van de aanleg van de retentiebekkens, aangezien de maximale ontgravingsdiepte 1,70 m is, terwijl het grondwater zich op een diepte van 5 m onder het maaiveld bevindt. Het ontgraven van extra leemgrond op twee plaatsen zorgt er volgens het college juist voor dat het water beter in de grond infiltreert. Deze betere infiltratie zorgt er, samen met de buffering van het hemelwater, voor dat de grondwaterstand wordt aangevuld, waardoor er minder verdroging op het perceel van [appellant] zal optreden.
Daarnaast wordt de ontwatering van het perceel bij hevige neerslag verbeterd, waardoor er minder kans op vernatting is dan voorheen. De neerslag op hoger gelegen percelen wordt door de aanleg van de graft en de retentiebekkens afgevangen, waardoor dit water niet meer via het perceel van [appellant] de helling afstroomt. De ondergrond van de retentiebekkens is daarbij voldoende waterdoorlatend, waardoor het water binnen de door het waterschap voorgeschreven periode van 48 uur in de ondergrond infiltreert. De neerslag die op het perceel van [appellant] valt, kan net als voor de realisering van het project blijven afstromen naar het bestaande retentiebekken op perceel 397.
7.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college bij het nemen van de besluiten voldoende rekening gehouden met de effecten van het project op het perceel van [appellant]. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college, op het moment dat het project werd vergund, met betrekking tot het perceel van [appellant] dusdanige negatieve effecten (in de vorm van verdroging en/of vernatting) had moeten voorzien dat hij het project niet had mogen vergunnen. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
Uit de besluiten, het verweerschrift en de toelichting van het college op de zitting, volgt dat het college er zorg voor heeft gedragen dat het project geen negatieve effecten heeft voor het perceel van [appellant]. De ontgrondingen vonden plaats boven de grondwaterstand, en zorgen ervoor dat hemelwater beter in de grond infiltreert om zo de grondwaterstand aan te vullen en verdroging tegen te gaan. Tegelijkertijd wordt op deze manier vernatting voorkomen: op de zitting heeft het college toegelicht dat het ontgronden van extra leemgrond ter verflauwing van het talud bij de graft, zoals vergund, juist dient om het daarin opgevangen hemelwater in de ondergrond te laten infiltreren, zodat het niet aan de oppervlakte blijft en daarmee ook niet voor de door [appellant] gevreesde vernatting en daarbij horende gevolgen kan zorgen. Daarbij heeft het college er naar het oordeel van de Afdeling terecht op gewezen dat de neerslag die op het perceel van [appellant] zelf valt, op dezelfde manier naar het reeds bestaande retentiebekken op perceel 397 kan stromen: de ontwateringsmogelijkheden van het perceel van [appellant] worden door het project niet aangetast.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zijn argumenten voldoende onderbouwd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan deze onderbouwing te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Afvoeren bovenlaag
8. [appellant] betoogt dat het afvoeren van de bovenlaag uit het gebied in strijd is met de principes van het waterschap en de gemeente. De teelaarde moet namelijk in de directe omgeving blijven en gebruikt worden om de aangrenzende percelen op te hogen.
8.1. Het college stelt dat de 11.200 m³ grond die wordt afgegraven, deels ter plaatse wordt verwerkt en deels naar andere locaties wordt afgevoerd. Waar mogelijk wordt de grond in de directe omgeving afgezet. Daarbij wijst hij erop dat de vrijkomende grond kan worden gebruikt om de direct aangrenzende percelen op te hogen, als de eigenaren daarvoor belangstelling hebben en dit past binnen de geldende wet- en regelgeving.
8.2. Het college heeft aangegeven dat de grond die vrijkomt wordt gebruikt bij de aanleg van de verhogingen in verband met het project, en voor het overige kan worden gebruikt voor het ophogen van omliggende percelen, als daar belangstelling voor is. Dit staat eveneens in het besluit van het college van 8 juni 2022, waarin is geoordeeld dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld, dat als bijlage bij het besluit van 4 augustus 2022 is gevoegd.
[appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, en niet concreet gemaakt welke principes van het waterschap of de gemeente zouden zijn geschonden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de besluiten op dit punt een gebrek bevatten.
Het betoog slaagt niet.
Fouten vergunning
9. [appellant] betoogt dat er, naast het foute dwarsprofiel 4, enkele andere onduidelijkheden en fouten in de vergunning en het wijzigingsbesluit staan.
Alhoewel in de vergunning wordt aangegeven dat het water zal worden afgevoerd, zijn volgens hem op de bouwtekeningen geen buizen aangegeven tussen de verschillende retentieniveaus op de percelen sectie R, 606, 608 en 411 ten noorden van perceel 412. Het is daardoor volgens [appellant] niet duidelijk waar het overtollige water heen stroomt. Ook is het volgens hem onduidelijk of de afstand tussen de insteek van de retentiebekkens en de grens van perceel 412 minstens de afgesproken 4 meter bedraagt. Als laatste is de rekensom op de tekening van de stuwdam volgens [appellant] niet goed gemaakt, omdat de aangevoerde grond daar niet bij is opgeteld.
9.1. Wat betreft de afvoer van het hemelwater, stelt het college voorop dat dit zo veel mogelijk plaatsvindt door middel van infiltratie in de bodem. Een aantal infiltratiebekkens is daarnaast met elkaar verbonden door middel van duikers, om de waterafvoer te garanderen bij onvoldoende infiltratie. Vanuit de infiltratiebekkens infiltreert het water in de grond.
De afstand tussen de insteek van de retentiebekkens en de grens van het perceel van [appellant] bedraagt volgens het college overal minimaal 4 m.
9.2. Naar het oordeel van de Afdeling bevatten de ontgrondingenvergunning en het wijzigingsbesluit op de door [appellant] genoemde punten geen onduidelijkheden of fouten.
Behalve in het reeds besproken dwarsprofiel 4, ziet de Afdeling in de tekeningen bij de ontgrondingenvergunning en het wijzigingsbesluit geen aanwijzingen dat de afstand tussen de insteek van de retentiebekkens en het perceel van [appellant] minder dan 4 m bedraagt. Aangezien [appellant] verder niet heeft geconcretiseerd waar dit volgens hem precies uit volgt, kan de Afdeling hem niet volgen in zijn betoog op dit punt. [appellant] heeft evenmin geconcretiseerd op welke rekensom hij doelt.
De Afdeling stelt daarnaast vast dat de duikers, die de infiltratiebekkens met elkaar verbinden, bij besluit van 27 december 2021 door Waterschap Rivierenland zijn vergund. Ook op de tekeningen bij de ontgrondingenvergunning van 4 augustus 2022 zijn de punten aangegeven waar het water vanuit het ene retentiebekken naar het volgende, lager gelegen, retentiebekken kan stromen. Ook op dit punt is er daarom naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van onduidelijkheid.
Het betoog slaagt niet.
Afvlakking glooiend landschap
10. [appellant] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de ontgrondingen worden uitgevoerd in het natuurgebied Gelderse Poort. Het project tast volgens hem de droogdalen aan, en vormt een rechte horizontale lijn die door het glooiende landschap heen wordt getrokken. Volgens hem is er ten onrechte geen ontheffing op grond van artikel 2.9.1 van de Omgevingsverordening Gelderland aangevraagd.
10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat afwegingen over landschappelijke waarden en vergezichten buiten het toetsingskader van de Ontgrondingenwet vallen, en dat hij daarom daar geen rekening mee kon houden bij het verlenen van de vergunning.
10.2. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
10.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
10.4. Het natuurgebied Gelderse Poort ligt op een afstand van meer dan 15 km van de ontgrondingen en van het perceel van [appellant]. Voor zover [appellant] zich daarom beroept op de gevolgen van het project voor dit natuurgebied, staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan de vernietiging van de besluiten. De Afdeling zal de beroepsgrond in zoverre daarom niet inhoudelijk bespreken.
10.5. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen die het project voor het landschap heeft, in het bijzonder omdat volgens hem het glooiende landschap wordt afgevlakt, ziet de Afdeling geen aanleiding om hem in dat betoog te volgen. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
De Afdeling stelt voorop dat, zoals zij onder 5 heeft overwogen, het college bij het verlenen van een ontgrondingenvergunning alle betrokken belangen dient af te wegen. Daaronder kunnen ook afwegingen over landschappelijke waarden en vergezichten vallen. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het in dit geval echter niet om een ingrijpend project dat grote gevolgen heeft voor het landschap. Het gaat om enkele ontgrondingen en het aanleggen van een graft en retentiebekkens, niet om een grote wijziging van het landschap. Mede gelet op deze geringe impact, mocht het college in zijn belangenafweging meer gewicht toekennen aan het bestrijden van de wateroverlast dan het behoud van het landschap.
10.6. Verder vermeldt de Afdeling dat voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat er een ontheffing als bedoeld in artikel 2.9.1 van de Omgevingsverordening Gelderland is vereist, moet worden geconstateerd dat dit artikel in de Omgevingsverordening niet bestaat.
10.7. De betogen slagen niet.
MER
11. [appellant] betoogt dat het college onterecht heeft geconcludeerd dat er geen milieueffectrapport (hierna: MER) moest worden opgesteld, aangezien het gaat om een project dat een grote impact heeft op het landschap en de hydrologie in de omgeving.
11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat er een aanmeldingsnotitie MER is opgesteld, en dat uit de beoordeling is gevolgd dat er geen MER hoefde te worden gemaakt.
11.2. Bij besluit van 8 juni 2022 heeft het college vastgesteld dat er voor het project "Stroombaan 1" geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat het project naar verwachting geen nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben. In dit besluit wordt uitgebreid onderbouwd waarom. De enkele stelling van [appellant] dat er toch sprake was van een MER-plichtige activiteit, omdat het gaat om een project dat impact heeft op de omgeving, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan deze beoordeling. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet heeft onderbouwd op welke concrete punten de motivering van het college onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
12. De overige beroepsgronden, waaronder beroepsgronden over alternatieve maatregelen, het gelijkheidsbeginsel en de Natura 2000-gebieden Sint Jansberg en De Bruuk, geven geen aanleiding voor de conclusie dat de besluiten verder nog gebreken bevatten.
Conclusie
13. Gelet op wat onder 6 is overwogen, is het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 4 augustus 2022 gegrond. Dat besluit moet wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd, voor zover het de tekening van dwarsprofiel 4 betreft die als bijlage bij dat besluit is gevoegd.
Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, namelijk door te bepalen dat de tekening van dwarsprofiel 4 in het document met nummer 442104-DP-3-0101, welke tekening een bijlage is bij de brief van de gemeente Berg en Dal met documentnummer UIT-22-97714, de vernietigde tekening van dwarsprofiel 4 in de bijlage bij de ontgrondingenvergunning van 4 augustus 2022 vervangt.
Omdat de overige betogen niet slagen, is beroep van [appellant] gericht tegen het wijzigingsbesluit van 8 mei 2023 ongegrond.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken dat [appellant] wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener en hij ook geen proceskostenformulier heeft ingediend. Omdat het beroep van [appellant] gegrond is, krijgt hij wel het betaalde griffierecht vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen de bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 augustus 2022 verleende ontgrondingenvergunning met zaaknummer 2022-006171, gegrond;
II. vernietigt het onder I. genoemde besluit, voor zover het betreft de tekening van dwarsprofiel 4 die als bijlage bij dit besluit is gevoegd;
III. bepaalt dat de tekening van dwarsprofiel 4 in het document met nummer 442104-DP-3-0101, welke tekening een bijlage is bij de brief van de gemeente Berg en Dal met documentnummer UIT-22-97714, de vernietigde tekening van dwarsprofiel 4 in de bijlage bij het onder I. genoemde besluit vervangt;
IV. bepaalt dat deze uitspraak, wat onderdeel III betreft, in de plaats treedt van het onder I. genoemde besluit, voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 mei 2023, met zaaknummer 2023-005575, ongegrond;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
810-1103