ECLI:NL:RVS:2025:2567

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
202303853/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring handhavingsverzoek en omgevingsvergunning in Liempde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2023. Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal had op 4 november 2021 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een bouwwerk aan de [locatie 1] in Liempde niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] woont aan de [locatie 2] in Liempde en maakt gebruik van de Helstraat voor toegang tot zijn perceel en als transportroute. Hij is ontevreden over de schutting met overkapping die door [partij A] en [partij B] is gebouwd, omdat hij vreest dat de Helstraat niet meer openbaar toegankelijk is en dat de ruimtelijke uitstraling wordt aangetast.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is, omdat zijn perceel niet direct grenst aan het perceel waarop de schutting is gebouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd grotendeels een herhaling zijn van wat hij eerder heeft aangevoerd. De Afdeling sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303853/1/R2.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 19 mei 2023 in zaken nrs. 22/825 en 22/2857 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een bouwwerk aan de [locatie 1] in Liempde en het gebruik ter hoogte van [locatie 1] niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 3 maart 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 15 juli 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [partij A] en [partij B] voor het bouwen van een schutting met overkapping.
Bij besluit van 14 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 3 maart 2022 en 14 november 2022 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 2 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. [ appellant] woont aan de [locatie 2] in Liempde. Het perceel van [appellant] achter zijn woning grenst aan de Helstraat. [appellant] maakt gebruik van de Helstraat om met de fiets naar het dorp te gaan, als transportroute voor zijn paarden, materieel en bouwmaterialen en voor toegang met bepaalde grondbewerkingsmachines. De woning van [partij A] en [partij B] staat aan de andere kant aan het begin van de Helstraat en zij hebben naast de woning een schutting met overkapping gebouwd. Het college heeft hiervoor vervolgens alsnog een omgevingsvergunning verleend. [appellant] is niet blij met de gebouwde schutting met overkapping. Hij is bang dat de Helstraat niet meer openbaar toegankelijk is en dat de ruimtelijke uitstraling wordt aangetast.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is en dat het college zijn bezwaren tegen de beslissing op het handhavingsverzoek en tegen de omgevingsvergunning daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de gronden van [appellant]. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de opgenomen overwegingen onder 6.2 tot en met 6.5 en 7, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. Zij voegt daaraan nog toe dat het betoog van [appellant] dat zijn perceel grenst aan het perceel waarop de schutting met overkapping is gebouwd en hij daarom belanghebbende is, niet slaagt. Weliswaar wordt bij aangrenzende percelen ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen in beginsel van enige betekenis zijn, maar het perceel waarop de woning van [appellant] staat, grenst niet aan het perceel waarop de schutting met overkapping is gebouwd. Er liggen namelijk meerdere percelen tussen, te weten de weg Helstraat en meerdere landbouwgronden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
638-1150