202403847/3/R1.
Datum beslissing: 5 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 22 mei 2025, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. J.H. van Breda (hierna: de staatsraad), als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nummer 202403847/1/R1.
[verzoeker] heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft geen schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft het verzoek om wraking op een zitting behandeld op 2 juni 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft het verzoek om wraking gedaan naar aanleiding van de tussenuitspraak van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1818. Hij verzoekt om gehoord te worden nadat het college van burgemeester en wethouders van Bergen het in voormelde tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld en voordat de Afdeling einduitspraak doet. [verzoeker] verzoekt ook dat de einduitspraak niet wordt gedaan door de staatsraad, omdat de tussenuitspraak niet objectief en onafhankelijk tot stand is gekomen. Volgens [verzoeker] is de tussenuitspraak in strijd met wat op de zitting is verhandeld. 3. De staatsraad heeft de hoofdzaak op 13 februari 2025 op een zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. De tussenuitspraak is gedaan op 23 april 2025. Het verzoek om wraking is op 22 mei 2025 bij de Afdeling ingekomen.
4. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5. Op de zitting van 2 juni 2025, waarop het verzoek om wraking is behandeld, is [verzoeker] daarom gevraagd om toe te lichten waarom hij pas vier weken na de tussenuitspraak zijn verzoek om wraking heeft ingediend en of er een reden was waarom hij dat niet eerder heeft gedaan of heeft kunnen doen. Op de zitting heeft [verzoeker] uiteengezet dat hij de tussenuitspraak heeft willen bespreken met zijn juridisch adviseur voordat hij vervolgstappen zou nemen. Zijn juridisch adviseur was echter in het buitenland, waar hij slecht toegang had tot het internet en alleen telefonisch bereikbaar was. Na terugkeer uit het buitenland van de juridisch adviseur is het verzoek direct ingediend.
6. De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] eerder een verzoek om wraking had kunnen indienen. Nadat hij de tussenuitspraak op 23 april 2025 had ontvangen en had bestudeerd, was hem duidelijk dat de tussenuitspraak in zijn optiek niet overeenkwam met het verhandelde op de zitting en dat de staatsraad daarom niet objectief en onafhankelijk de tussenuitspraak heeft gedaan. De omstandigheden die aan het verzoek tot wraking ten grondslag liggen, waren dus toen al bekend en [verzoeker] had toen meteen een verzoek om wraking kunnen doen. Omdat [verzoeker] geen jurist is, is het weliswaar te billijken dat hij enkele dagen extra nodig heeft om een verzoek om wraking te doen, maar geen weken. De door [verzoeker] gegeven toelichting op de zitting, biedt naar het oordeel van de Afdeling ook geen rechtvaardiging om vier weken te wachten met het doen van een verzoek om wraking. Een dergelijk verzoek is ook zonder juridisch adviseur mogelijk. Dat [verzoeker] ervoor heeft gekozen om te wachten totdat zijn juridisch adviseur terugkwam uit het buitenland om de tussenuitspraak te bespreken, komt voor zijn rekening en risico. Vergelijk de beslissing van de Afdeling van 21 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:693. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt immers, dat een verzoek om wraking wordt gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Daar heeft [verzoeker] in dit geval niet aan voldaan. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om wraking. 7. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. M. den Heyer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025
853