ECLI:NL:RVS:2025:2582

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
202405906/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank inzake openbaarmaking documenten en wettelijke rente griffierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 augustus 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 3 april 2023 ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat het college het verzoek om openbaarmaking van documenten, ingediend op 29 maart 2022, gedeeltelijk had toegewezen. Het college had enkele documenten openbaar gemaakt, waaronder facturen van naheffingsaanslagen P1 over januari en februari 2022. Echter, [appellant] betwistte dat het college alle relevante documenten had openbaar gemaakt, met name de begroting van de kostprijs 2022. Hij stelde dat de rechtbank dit niet had onderkend en dat zijn verzoek om wettelijke rente over het griffierecht ten onrechte was afgewezen. De rechtbank had volgens hem moeten bepalen dat wettelijke rente vergoed moest worden, omdat hij in een andere procedure lang had moeten wachten op de betaling van het griffierecht.

Tijdens de mondelinge uitspraak op 4 juni 2025 bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevallen. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde grotendeels een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank deze adequaat had behandeld. Het college had op de zitting verklaard dat het griffierecht niet tijdig was vergoed, maar dat [appellant] inmiddels had bereikt wat hij wilde met zijn verzoek om wettelijke rente, waardoor hij geen belang meer had bij een oordeel hierover. De Afdeling verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder dat het college proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202405906/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 5 augustus 2024 in zaak nr. 23/986 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Openbare zitting gehouden op 4 juni 2025 om 12:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
griffier: mr. G.A. van de Sluis
jurist: mr. B. Dijkhoff
Verschenen:
het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. van den Biggelaar;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 5 augustus 2024 van de rechtbank waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 april 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2022, waarbij het verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur is toegewezen, gedeeltelijk gegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Motivering:
1. Het college heeft het verzoek om openbaarmaking van documenten van 29 maart 2022 toegewezen en diverse documenten openbaar gemaakt. Met het besluit van 3 april 2023 heeft het college de facturen naheffingsaanslagen P1 over januari 2022 en februari 2022 alsnog openbaar gemaakt.
2. [appellant] betwist dat het college alle documenten die zien op zijn verzoek openbaar heeft gemaakt. Meer specifiek heeft het college de begroting van de kostprijs 2022 niet openbaar gemaakt. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot betaling van wettelijke rente over het griffierecht afgewezen. De rechtbank had moeten bepalen dat de wettelijke rente moet worden vergoed als er niet tijdig door het college wordt betaald, omdat [appellant] in een andere procedure lang heeft moeten wachten op de betaling van het griffierecht.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die gronden niet slagen. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
4. Het college heeft op de zitting, net als in de schriftelijke uiteenzetting, verklaard dat het griffierecht niet binnen vier weken na de uitspraak van de rechtbank is vergoed en dat daarom ook de wettelijke rente over het griffierecht aan [appellant] is vergoed. [appellant] heeft daarom naar de kern bereikt wat hij met zijn grond over die wettelijke rente wilde bereiken en heeft geen belang meer bij een oordeel daarover.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
802-1101