ECLI:NL:RVS:2025:2584

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
202502928/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 6 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 17 januari 2025 niet in behandeling werd genomen. Hiertegen heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 15 mei 2025 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de recente zittingen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België, het hoger beroep nader onderzoek vereist. Dit onderzoek leent zich niet goed voor de huidige procedure, waardoor de voorzieningenrechter heeft besloten een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat er op het hoger beroep is beslist. Tevens is de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die zijn opgelopen tot € 907,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in asielprocedures in acht moet worden genomen, vooral in het licht van de kwetsbaarheid van de betrokkenen en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van hun aanvragen.

Uitspraak

202502928/2/V3.
Datum uitspraak: 6 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 mei 2025 in zaak nr. NL25.2555 in het geding tussen:
verzoeker
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 15 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       In het licht van de zaken die de Afdeling op 10 december 2024 op zitting heeft behandeld, nrs. 202404274/1/V3, 202404286/1/V3 en 202404292/1/V3, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België bij asielaanvragen van niet-kwetsbare alleenstaande mannen en in het bijzonder de toegang van deze groep tot de opvang, vergt het hoger beroep nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker niet wordt overgedragen, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Jong, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025
981