202501432/3/R4 en 202501432/4/R4.
Datum uitspraak: 10 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend in [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend in [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 18 juni 2024 heeft het college het verzoek van Coöperatie Lochem Energie U.A., Walow B.V. en Pure Energie Wind B.V. (hierna: de initiatiefnemers) om formeel de benodigde (project)procedure(s) te starten voor Windpark Papenslagweg afgewezen, waarmee volgens het college sprake is van een weigering een besluit te nemen.
Bij besluit van 3 december 2024 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar van de initiatiefnemers gegrond verklaard, de weigering een besluit te nemen herroepen en besloten over te gaan tot het starten van de projectprocedure conform afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Ook hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2. De wettelijke bepalingen die in deze uitspraak worden genoemd, staan in de bijlage die hoort bij deze uitspraak.
3. De initiatiefnemers wensen nabij de Papenslagweg in Lochem een windpark bestaande uit drie windturbines te realiseren (hierna: Windpark Papenslagweg). Om dat (juridisch) mogelijk te maken, hebben zij het college gevraagd de benodigde (project)procedure(s) te starten. Nadat het college initieel te kennen had gegeven niet op het verzoek van de initiatiefnemers in te gaan, heeft het college met het besluit van 3 december 2024 besloten de projectprocedure conform afdeling 5.2 van de Omgevingswet te starten.
4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen in Lochem, in de (directe) omgeving van de Papenslagweg. Zij zijn het er niet mee eens dat het college een projectprocedure wil starten en hebben daarom beroep ingesteld tegen het besluit van 3 december 2024. Om te voorkomen dat het college op korte termijn de projectprocedure start, hebben zij verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
5. De voorzieningenrechter zal hieronder de verzoeken van [verzoeker sub 1] en van [verzoeker sub 2] afzonderlijk behandelen. Eerst ziet zij zich voor de vraag gesteld of de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van de beroepen, en daarmee of de voorzieningenrechter van de Afdeling bevoegd is om te beslissen op de verzoeken. Dit ook omdat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] bezwaren hebben geuit tegen het doorsturen van hun beroepen en verzoeken door de rechtbank Gelderland naar (de voorzieningenrechter van) de Afdeling.
6. De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat de Afdeling bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen. Daarmee acht de voorzieningenrechter zich ook bevoegd om de verzoeken om voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter zal dat toelichten.
Het gaat in deze zaak om de wens van de initiatiefnemers om Windpark Papenslagweg te realiseren. In dat kader hebben zij het college verzocht de benodigde (project)procedure te starten. Het college heeft, na een initiële afwijzing, te kennen gegeven een projectprocedure te starten. Op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 2 van bijlage 2 bij deze wet, is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een besluit op grond van afdeling 5.2 van de Omgevingswet. In die afdeling is de projectprocedure geregeld. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Afdeling ook in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen tegen het besluit op bezwaar dat gaat over het al dan niet moeten nemen van een besluit op grond van afdeling 5.2 van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter acht zich dus ook bevoegd om de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] te behandelen.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
7. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:82, derde lid, van de Awb niet ontvankelijk verklaard als betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van de verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op het moeten betalen van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
8. [verzoeker sub 1] moet voor het door hem ingediende verzoek griffierecht betalen. Hij is bij aangetekend verzonden brief van 9 april 2025 hierop gewezen. Daarbij is vermeld dat het te betalen griffierecht uiterlijk op 23 april 2025 moet zijn betaald. Ook is vermeld dat, als het te betalen griffierecht niet op de vermelde datum is ontvangen, [verzoeker sub 1] ervan moet uitgaan dat alleen om die reden niet ontvankelijkverklaring zal volgen en dat zijn zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker sub 1] in verzuim is geweest. Voor zover [verzoeker sub 1] heeft toegelicht dat hij voor zijn verzoek al griffierecht bij de rechtbank heeft betaald en hij daarom meent geen griffierecht aan de (voorzieningenrechter van de) Afdeling te hoeven betalen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit [verzoeker sub 1] niet ontslaat van de verplichting om voor de behandeling van zijn verzoek bij de Afdeling griffierecht te betalen.
9. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
10. De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening is een tijdelijke maatregel, die kan worden getroffen in afwachting van de beslissing op een ingediend beroep. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is.
11. [verzoeker sub 2] heeft het spoedeisend belang van zijn verzoek onderbouwd in zijn stuk van 25 april 2025. Hij vreest voor onomkeerbare gevolgen, onder meer in de vorm van onomkeerbare besluitvorming. Hij wijst er daarbij op dat de initiatiefnemers op korte termijn vervolgstappen willen nemen die rechtsgevolgen hebben voor zijn positie en de positie van andere omwonenden. Daarbij benadrukt hij dat het initiatief leidt tot veel onrust in de lokale samenleving en dat het belangrijk is dat omwonenden worden betrokken bij het proces, wat op dit moment niet voldoende gebeurt.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het college heeft met de brief van 3 december 2024, dat is het besluit op bezwaar, slechts te kennen gegeven de projectprocedure zoals opgenomen in afdeling 5.2 van de Omgevingswet te zullen starten. Het enkele volgen van deze procedure leidt niet tot feitelijk onomkeerbare gevolgen in de omgeving waar het windpark is voorzien. Evenmin leidt dit tot onomkeerbare besluiten zoals [verzoeker sub 2] meent. Mocht de projectprocedure uiteindelijk resulteren in een projectbesluit voor het windpark, dan kan [verzoeker sub 2] desgewenst tegen dat besluit beroep instellen en eventueel verzoeken om schorsing van dat besluit. Daarom is met het voorliggende verzoek geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
13. Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Proceskosten
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025
971
BIJLAGE
Artikel 8:41
[…]
4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
[…]
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
[…]
Artikel 8:82
1. Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven.
[…]
3. Artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt. De voorzieningenrechter kan een kortere termijn stellen.
[…]