ECLI:NL:RVS:2025:2594

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
202306090/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om openbaarmaking documenten op grond van de Wet open overheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 augustus 2023. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 maart 2023 ongegrond verklaard. Dit besluit betrof een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet open overheid (Woo), dat door de minister was afgewezen. De minister stelde dat er geen informatie beschikbaar was over evaluaties of onderzoeksresultaten met betrekking tot de implementatie van de Rijksbrede instructie voor het behandelen van Woo-verzoeken. Hij argumenteerde dat de instructie nog niet was geëvalueerd en dat er dus geen documenten onder hem berusten die openbaar gemaakt konden worden.

Tijdens de mondelinge uitspraak op 4 juni 2025 bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde documenten niet aanwezig waren en dat er nog geen evaluatie had plaatsgevonden, aangezien de instructie pas sinds mei 2022 in gebruik is. [appellant] betwistte dat er geen documenten onder de minister berusten en voerde aan dat zijn verzoek breder moest worden opgevat. De rechtbank had echter al uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. De Afdeling onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat [appellant] niet had aangetoond dat er documenten onder de minister berusten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306090/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 15 augustus 2023 in zaak nr. 23/2253 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Openbare zitting gehouden op 4 juni 2025 om 15:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
griffier: mr. G.A. van de Sluis
jurist: mr. B. Dijkhoff
Verschenen:
[appellant];
de minister, vertegenwoordigd door mr. I. Erdogan en mr. J.W.T. Berg;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 15 augustus 2023 van de rechtbank waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 maart 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2022, waarbij het verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1. De minister heeft het verzoek om openbaarmaking afgewezen, omdat er volgens hem geen informatie beschikbaar is over evaluaties of onderzoeksresultaten over de implementaties van de Rijksbrede instructie voor het behandelen van Woo-verzoeken (hierna: de instructie). De minister stelt zich op het standpunt dat de instructie (nog) niet is geëvalueerd en er berusten dus ook geen documenten onder de minister. De minister kan informatie die er niet is niet actief openbaar maken.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gevraagde documenten niet aanwezig zijn en er dus nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, omdat de instructie pas sinds mei 2022 wordt gebruikt en er dagelijks mee wordt gewerkt. [appellant] betwist onder meer dat er geen documenten onder de minister berusten. Zijn Woo-verzoek moet breder worden opgevat dan de minister heeft gedaan. Zijn verzoek ziet ook op het (algemene) beleid van ministeries bij het implementeren van de instructie. De rechtbank heeft ook miskend dat de implementatie van de instructie als een actief uit te voeren taak van de minister moet worden gerekend op grond van artikel 3.1 van de Woo.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die gronden niet slagen. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de minister zijn verzoek op grond van de Woo te beperkt heeft opgevat. Op de zitting heeft de minister gemotiveerd toegelicht waarom er geen documenten onder hem berusten. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toch documenten onder de minister berusten. Het betoog van [appellant] slaagt daarom niet.
4. De overige hogerberoepsgronden heeft [appellant] eveneens zonder succes naar voren gebracht.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
802-1101