ECLI:NL:RVS:2025:2605
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 28 april 2025 het beroep van betrokkenen gegrond verklaard en de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd. De staatssecretaris had deze aanvragen op 25 februari 2021 afgewezen en het bezwaar van betrokkenen ongegrond verklaard op 1 november 2023. De minister heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, en heeft daarom de voorlopige voorziening getroffen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. B. Meijer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.