ECLI:NL:RVS:2025:2625

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202406252/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en huurtoeslag vastgesteld door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2024, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Dienst Toeslagen had op 13 oktober 2023 de zorg- en huurtoeslag voor [appellant] over 2022 vastgesteld op respectievelijk € 1.482,00 en € 2.338,00, en bepaald dat hij teveel ontvangen voorschotten moest terugbetalen. Na een herziening op 3 december 2024, waarbij de zorg- en huurtoeslag opnieuw werd vastgesteld, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 mei 2025 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn zorgen geuit over het systeem van bevoorschotting en de stress die dit met zich meebrengt, vooral gezien zijn en zijn partner's gezondheidsproblemen. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de gronden van [appellant] niet slagen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 december 2024 is ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

202406252/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2024 in zaak nr. 23/7913 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2023 heeft de Dienst Toeslagen de zorg- en huurtoeslag voor [appellant] over 2022 definitief vastgesteld op respectievelijk € 1.482,00 en € 2.338,00 en bepaald dat [appellant] de teveel ontvangen voorschotten zorg- en huurtoeslag van € 208,00 en € 410,00 moet terugbetalen.
Bij besluit van 23 november 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 december 2024 heeft de Dienst Toeslagen de zorg- en huurtoeslag voor [appellant] over 2022 definitief vastgesteld op € 1.490,00 en € 2.354,00 en bepaald dat [appellant] € 105,00 en € 18,00 aan te weinig ontvangen zorg- en huurtoeslag terugkrijgt.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2025, waar [appellant] en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtegden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 28 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen aan [appellant] voor het jaar 2022 voorschotten zorg- en huurtoeslag toegekend van € 1.688,00 en € 2.744,00 op grond van een geschat gezamenlijk inkomen van hem en zijn partner van € 28.712,00.
1.1.    Op 24 mei 2023 heeft de Dienst Toeslagen een melding gekregen uit de Basisregistratie inkomen (hierna: BRI) dat het inkomensgegeven van [appellant] over het jaar 2022 € 17.162,00 is en van zijn partner € 13.067,00. Dit heeft geleid tot het besluit van 13 oktober 2023.
2.       Op 20 augustus 2024 heeft de inspecteur van de Belastingdienst het verzamelinkomen van [appellant] vastgesteld op € 17.102,00 en dat van zijn partner op € 13.067,00. Naar aanleiding hiervan heeft de Dienst Toeslagen bij het besluit van 3 december 2024 de in het besluit van 13 oktober 2023 vermelde definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag herzien. De vastgestelde zorg- en huurtoeslag over 2022 is herzien naar € 1.490,00 en € 2.354,00 en [appellant] krijgt € 105,00 en € 18,00 aan te weinig ontvangen zorg- en huurtoeslag terug.
Beoordeling hoger beroep
3.       De uitspraak van de rechtbank ziet op het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar van 23 november 2023, waarin het besluit van 13 oktober 2023 is gehandhaafd. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 23 november 2023 door de Dienst Toeslagen is vervangen door het besluit van 3 december 2024. Daarom heeft [appellant] geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over het besluit van 23 november 2023. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4.       Gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zal de Afdeling het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 3 december 2024 beoordelen. Hierbij zal de Afdeling voor zover mogelijk de gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, beschouwen als beroepsgronden tegen het besluit van 3 december 2024.
Beoordeling besluit van rechtswege
5.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6.       De Dienst Toeslagen heeft de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2022 opnieuw vastgesteld na een melding van gewijzigde inkomensgegevens van [appellant] en zijn partner uit de BRI.
7.       De Afdeling stelt naar aanleiding van wat op de zitting is besproken vast dat het [appellant] niet gaat om de hoogte van de in het besluit van 3 december 2024 vastgestelde zorg- en huurtoeslag en de zorg- en huurtoeslag die hij terugkrijgt. [appellant] betoogt dat het systeem van bevoorschotting, met name de definitieve vaststelling op jaarbasis, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) voor hem en zijn partner extreem stressvol is. Het gaat [appellant] er vooral om dat teveel betaalde bedragen gelijkmatig worden verrekend met de lopende voorschotverlening. Hij stelt dat hij chronisch hoge bloeddruk heeft en medicijnen moet slikken om overeind te blijven en dat ook zijn partner chronisch ziek is. Daarom vindt hij het besluit van 3 december 2024 onrechtmatig en verzoekt hij om schadevergoeding.
8.       De Afdeling begrijpt uit het verhandelde ter zitting dat [appellant] het systeem van bevoorschotting goed begrijpt. De Afdeling vat de gronden van [appellant] zo op dat hij betoogt dat hij dit systeem in strijd acht met het evenredigheidsbeginsel en dat het besluit van 3 december 2024 daarom onrechtmatig is. De Afdeling overweegt dat de Awir een wet in formele zin is en de artikelen 16, eerste lid, 20, eerste lid, 22, eerste lid, en 30, derde lid, van de Awir dwingend zijn geformuleerd. Gelet op de uitspraak van de grote kamer van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, kunnen deze artikelen daarom niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Onder 9.11-9.14 van de uitspraak van 1 maart 2023 heeft de Afdeling uiteengezet dat er ondanks dit toetsingsverbod, soms toch ruimte is om tot een andere uitkomst te komen dan waar toepassing van een wettelijke bepaling toe leidt. Dit is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zodanig in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De Afdeling heeft er begrip voor dat [appellant] en zijn partner stress ervaren omdat zij graag direct duidelijk hebben waar zij aan toe zijn met de toeslagen en niet pas aan het einde van het jaar, maar deze stress is geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
9.       De Afdeling merkt nog op dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft uitgelegd dat verrekening alleen plaatsvindt als iemand niet betaalt en dat [appellant] vooralsnog uitstel van betaling is verleend vanwege het ingestelde hoger beroep. De Dienst Toeslagen heeft aangeboden om na te kijken of en hoe er nu wordt verrekend.
9.1.    De gronden slagen niet.
10.     Omdat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen, op grond waarvan een veroordeling tot schadevergoeding kan worden uitgesproken, wijst de Afdeling het verzoek alleen al daarom af.
11.     Het beroep van rechtswege is ongegrond.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het beroep van rechtswege is ongegrond.
13.     De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 december 2024 ongegrond;
III.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
154-1159
BIJLAGE
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21, aanhef en onder e:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder i:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8.
Artikel 8, eerste lid:
Toetsingsinkomen is het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 16, eerste lid:
De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
Artikel 20, eerste lid:
Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
Artikel 22, eerste lid:
Een voorschot dat wordt verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, wordt uitbetaald in 12 termijnen. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand december voorafgaand aan het berekeningsjaar en elke volgende termijn telkens een maand later.
Artikel 30, derde lid:
Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de verrekening worden betrokken.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88, eerste lid:
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a.       een onrechtmatig besluit;
b.       een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c.       het niet tijdig nemen van een besluit;
d.       een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbenden zijn.