ECLI:NL:RVS:2025:2629

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202405641/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning op de begane grond door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Op 11 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op 3 februari 2022, omdat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. [appellante] woont in een tweekamerappartement op de tweede etage zonder lift, en haar moeder, die volledig bedlegerig is, is bij haar ingetrokken. [appellante] verzocht om een woning op de begane grond met drie slaapkamers, zodat zij haar moeder beter kan verzorgen. Het college weigerde de aanvraag, omdat het huishouden niet langer dan vier jaar in Amsterdam woont en er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 26 juli 2024, waarna [appellante] in hoger beroep ging. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de gronden van [appellante] in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen acuut levensbedreigende situatie was die voorrang rechtvaardigde. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405641/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2024 in zaak nr. 22/3648 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft het college een aanvraag van [appellante] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Sietsma, advocaat in Koog aan de Zaan, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Schuttenhelm, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] beschikt over een tweekamerappartement op de tweede etage zonder lift in Amsterdam. Rond 1 november 2021 is de moeder van [appellante] vanuit Marokko bij haar en haar dochter ingetrokken. Uit de e-mail van de verpleegkundige van 22 juli 2022 volgt dat de moeder van [appellante] volledig bedlegerig is, niet zelfstandig kan lopen of staan en 24-uurs zorg nodig heeft. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd voor een woning op de begane grond met drie slaapkamers, zodat zij met haar moeder in de rolstoel naar buiten kan en zij niet langer met haar moeder in de woonkamer hoeft te slapen. Het geschil gaat over de toepassing van de hardheidsclausule.
2.       Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van de algemene weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid en onder i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Het voltallig huishouden heeft namelijk nog geen vier jaar voorafgaand aan de aanvraag in Amsterdam gewoond. Verder heeft het college geen reden gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat [appellante] er zelf voor heeft gekozen om haar moeder naar Amsterdam te laten komen en haar als mantelzorger te verplegen, waardoor geen sprake is van een overmachtssituatie. Hoewel het college de keuze van [appellante] begrijpelijk acht, kan dit helaas niet betekenen dat daarom aan haar voorrang moet worden verleend voor een type woning dat zeer schaars is en waar veel andere woningzoekenden lang op moeten wachten. Ook blijkt uit de overlegde verklaringen van de huisarts en verpleegkundige en de door [appellante] aangevoerde omstandigheden niet dat sprake is van een levensbedreigende situatie die verband houdt met de woonsituatie.
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat ook in hoger beroep niet is gebleken van een acuut levensbedreigende situatie op grond waarvan het college met toepassing van de hardheidsclausule aan [appellante] voorrang had moeten verlenen op andere woningzoekenden voor een woning met drie slaapkamers op de begane grond en in Amsterdam.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
154-1160