ECLI:NL:RVS:2025:2633

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202300333/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking omgevingsvergunning voor verplaatsen uitweg in Borne

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep van [partij A] en [partij B] tegen de intrekking van hun omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een uitweg is gegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Borne had op 19 oktober 2021 de omgevingsvergunning ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom deze intrekking noodzakelijk was. De buurman, [appellant], is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en vreest voor overlast en aantasting van het straatbeeld door de camper van [partij A] en [partij B]. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de argumenten van [appellant] gehoord, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het college niet goed heeft gemotiveerd dat er een noodzaak was voor de intrekking van de vergunning. Ook het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat het college zijn toezegging heeft nagekomen. De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300333/1/R3.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Borne,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 december 2022 in zaak nr. 21/1929 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B, wonend in Borne
en
het college van burgemeester en wethouders van Borne
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2021 heeft het college de aan [partij A] en [partij B verleende omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een uitweg aan [locatie] in Borne ingetrokken.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank het door [partij A] en [partij B daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 oktober 2021 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij A] en [partij B hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 21 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Pantadin, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Annink, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       Aan [partij A] en [partij B is een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen van de uitrit voor hun huis. Zij hebben een parkeerplaats in de voortuin en willen die verplaatsen naar de andere kant van hun voortuin. Het college is na verlening van die vergunning evenwel van gedachten veranderd en heeft het onherroepelijke besluit op bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning ingetrokken. [partij A] en [partij B hebben daartegen beroep ingesteld en zij hebben bij de rechtbank gelijk gekregen. [appellant] is de buurman en vreest voor aantasting van het straatbeeld en overlast door de camper die [partij A] en [partij B dan direct naast zijn voortuin mag parkeren. Hij is het daarom niet eens met de uitspraak van de rechtbank en wil dat het besluit tot intrekking overeind blijft.
3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak gemotiveerd geoordeeld dat het college niet goed heeft gemotiveerd dat er een noodzaak bestaat tot intrekking van de verleende vergunning. Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de onder 4.2 tot en met 4.8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.1.    Zij voegt daar nog aan toe dat [appellant] veel argumenten heeft aangevoerd waarom het vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is om de uitweg niet te verplaatsen. Deze argumenten zijn onvoldoende om te concluderen dat er ook een noodzaak bestaat. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat het college niet goed heeft gemotiveerd dat het noodzakelijk was voor de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving om de al verleende en in rechte vaststaande omgevingsvergunning in te trekken.
3.2.    [appellant] heeft daarnaast nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij betoogt dat het college heeft toegezegd dat het de vergunning zou intrekken. Het college heeft dat ook gedaan, maar dit besluit heeft geen stand gehouden bij de rechtbank. Het college is dan ook zijn toezegging nagekomen. De toezegging van het college strekt niet zo ver dat het op grond daarvan verplicht is om na vernietiging van het intrekkingsbesluit een nieuw besluit met dezelfde strekking te nemen. Het vertrouwensbeginsel is daarom niet geschonden.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
638