ECLI:NL:RVS:2025:2640

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202405571/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting door college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die met zijn vrouw en vijf kinderen in een appartement in Den Haag woont. De appellant heeft op 28 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat hij wil verhuizen naar een grotere woning. De aanvraag is afgewezen op basis van artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023, omdat er volgens het college geen sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem. Het college heeft ook gesteld dat de appellant het huisvestingsprobleem redelijkerwijs had kunnen voorkomen en dat hij niet aantoonbaar had gereageerd op het beschikbare woningaanbod in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag.

De rechtbank Den Haag heeft op 15 juli 2024 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 23 april 2025 is de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Shaaban, en het college werd vertegenwoordigd door mr. F.W.A. van Driel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat de leefbaarheid en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van de appellant niet voldoende onderbouwd zijn om te spreken van een urgent huisvestingsprobleem. De Afdeling bevestigt daarmee de beslissing van het college en de rechtbank, en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak is gedaan op 11 juni 2025, waarbij het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

202405571/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2024 in zaak nr. 23/8031 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2023 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak van 15 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Shaaban, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. van Driel, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont met zijn vrouw en vijf kinderen in een appartement in Den Haag. Hij wil verhuizen naar een grotere woning. De belangrijkste reden hiervoor is de kleine ruimte in zijn huidige woning, vooral nu de kinderen opgroeien en meer ruimte nodig hebben, onder meer om huiswerk te maken. Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023 dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Verder heeft het college aan de weigering ten grondslag gelegd dat [appellant] het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kon voorkomen of op een andere wijze oplossen en dat hij niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod. Verder ziet het college geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
2.       [appellant] betoogt dat de leefbaarheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in het geding is, maar dat betoog wordt niet onderbouwd met gedingstukken waaruit blijkt dat de effecten zodanig zijn dat uitgegaan moet worden van een urgent huisvestingsprobleem. De Afdeling is daarom, met de rechtbank, van oordeel dat het college de aanvraag heeft mogen weigeren op grond van artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023.
3.       Gelet op wat onder 2 is overwogen, komt de Afdeling niet meer toe aan de beoordeling van de gronden in hoger beroep die betrekking hebben op de overige weigeringsgronden. Er zijn evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
Conclusie
4.       De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
1081