ECLI:NL:RVS:2025:2641

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202404680/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 9 september 2022, omdat [appellant] ten tijde van de besluitvorming bij zijn broer en diens gezin in een driekamerwoning woonde. Hij stelde dat zijn woonsituatie onhoudbaar was vanwege zijn psychische gesteldheid, waaronder een agressie- en persoonlijkheidsstoornis en stemmingswisselingen. In hoger beroep betoogde hij dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het betoog niet kon slagen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een ernstige, maar niet levensbedreigende woonsituatie. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eerdere urgentieverklaring uit 2016 niet opnieuw verleend hoefde te worden, aangezien de omstandigheden toen anders waren. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202404680/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juni 2024 in zaak nr. 23/1660 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2022 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 16 november 2023 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 25 januari 2023 te herstellen.
Het college heeft op 16 januari 2024 in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Bij de aangevallen uitspraak van 13 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 25 januari 2023 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Çelen, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. van Driel, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woonde ten tijde van de besluitvorming bij een broer en zijn gezin in een driekamerwoning. Hij heeft een urgentieaanvraag gedaan omdat de huidige woonsituatie gelet op zijn psychische gesteldheid volgens hem onhoudbaar is.
2.       [appellant] heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Hij is bekend met een agressie- en persoonlijkheidsstoornis en stemmingswisselingen. De huidige woonsituatie zorgt voor veel prikkels waar hij niet goed mee kan omgaan. Daarnaast heeft hij in het verleden in detentie gezeten. Dit maakt dat hij niet met verschillende mensen in één huis kan wonen. De Afdeling is, ondanks de invoelbaarheid van de wens van [appellant], van oordeel dat het betoog niet kan slagen. Met de rechtbank wordt geconcludeerd dat sprake is van een ernstige, maar niet levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie.
4.       Dat aan [appellant] in 2016 wel een urgentieverklaring is verleend betekent niet dat deze opnieuw moet worden verleend. Met deze urgentieverklaring heeft hij toen een woning gekregen, maar deze heeft hij moeten ontruimen. Daarbij komt dat bij de woonsituatie in 2016, anders dan bij de voorliggende aanvraag, sprake was van een gecombineerde psychische problematiek.
5.       Het betoog dat de sociaal-medisch adviseur nadere informatie had moeten opvragen, helpt hem evenmin. Het onderzoek bestond uit een observatie en een oriënterend psychisch onderzoek. Niet duidelijk is wat het opvragen van nadere informatie in aanvulling hierop had kunnen opleveren.
Conclusie
6.       De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
1081