ECLI:NL:RVS:2025:2644

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
202304724/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering omgevingsvergunning voor dakterras en dakopbouw in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten, eigenaren van een dubbel bovenhuis in Amsterdam, tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor het maken van een dakterras en een dakopbouw. De aanvraag voor de vergunning werd ingediend op 28 januari 2021, nadat het dakterras in 2017 was verwijderd vanwege een lekkage. Het college weigerde de vergunning op basis van strijdigheid met de planregels van het bestemmingsplan "Museumkwartier Valeriusbuurt", waarbij de toegestane bouwhoogte werd overschreden. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 mei 2025. De Afdeling oordeelde dat het college de vergunning terecht had geweigerd, omdat het bouwplan niet voldeed aan de beleidsregels voor afwijkingen van het bestemmingsplan. Appellanten voerden aan dat het college rekening had moeten houden met een dakterras met een lager hek en dat het Afwijkingenbeleid onevenredig was. De Afdeling bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202304724/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 13 juni 2023 in zaak nr. 22/4366 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het college geweigerd aan [appellanten] omgevingsvergunning te verlenen voor het maken van een dakterras en een dakopbouw op het perceel [locatie 1] in Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 13 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 mei 2025, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door C. Vos, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [appellanten] zijn sinds 2007 eigenaar en bewoners van een dubbel bovenhuis op het perceel. Toen zij in de woning kwamen wonen was op het dak een dakterras aanwezig dat zich uitstrekte tot één meter van de dakrand. Na een lekkage in 2017 moest het dak worden vernieuwd en is het dakterras verwijderd. Op 28 januari 2021 hebben [appellanten] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van een dakterras en een dakopbouw voor toegang tot het dakterras op het perceel. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met artikel 19.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Museumkwartier Valeriusbuurt". De voor het perceel toegestane maximumbouwhoogte van 15 m wordt met 0,6 m overschreden door het hek van het dakterras en met 2 m door de dakopbouw. Het college is niet bereid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang bezien met artikel 25, aanhef en onder 5 en 7, van de planregels in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Er wordt volgens het college niet voldaan aan de beleidsregels "Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning" (hierna: het Afwijkingenbeleid) van 2 juli 2019. Volgens het Afwijkingenbeleid is afwijken van de bouwregels voor dakterrassen alleen mogelijk als het dakterras niet groter is dan 30% van het totaal beschikbare platte dakoppervlak. Het aangevraagde dakterras is volgens het college groter dan dat. Verder wordt volgens het Afwijkingenbeleid voor het bouwen van een bouwwerk dat toegang biedt tot een dakterras op de hoofdbebouwing geen afwijking meer verleend. Ook zijn er volgens het college geen bijzondere omstandigheden die maken dat in dit geval van het Afwijkingenbeleid moet worden afgeweken. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak van 13 juni 2023 overwogen dat het college de gevraagde vergunning mocht weigeren.
Het hoger beroep
3.       [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college had moeten afzien van toepassing van het Afwijkingenbeleid voor zover dat gaat om dakterrassen en dakopbouwen. [appellanten] wijzen er in de eerste plaats op dat het college de gevraagde vergunning voor het dakterras heeft geweigerd vanwege overschrijding van de in de planregels opgenomen maximale bouwhoogte als gevolg van het hek, waarna vervolgens weigering van de vergunning voor het dakterras en de dakopbouw is gebaseerd op de overschrijding van het in het Afwijkingenbeleid opgenomen maximale oppervlak van een dakterras en de omstandigheid dat in dat beleid dakopbouwen in het geheel niet meer zijn toegestaan. Zij voeren aan dat het college bij de beoordeling van de aanvraag rekening had moeten houden met een dakterras met een lager hek, hen daarvan op de hoogte had moeten stellen en daarvoor vergunning had moeten verlenen. In dat geval speelt de overschrijding van het maximale oppervlak van het dakterras volgens [appellanten] geen rol. [appellanten] voeren in de tweede plaats aan dat het Afwijkingenbeleid voor zover dat ziet op dakterrassen en dakopbouwen in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het Afwijkingenbeleid over dakopbouwen en dakterrassen is volgens hen onevenredig. [appellanten] betogen ook dat de toepassing van het Afwijkingenbeleid in hun geval onevenredig is. Volgens hen zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat het college toepassing had moeten geven aan artikel 4:84 van de Awb. [appellanten] voeren tot slot aan dat hun beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Zij wijzen op een dakopbouw op de [locatie 2].
3.1.    Dit betoog is zo goed als een herhaling van wat [appellanten] in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over het gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid vanwege overschrijding van de bouwhoogte, de evenredigheid van het Afwijkingenbeleid en de toepassing daarvan, de door [appellanten] genoemde bijzondere omstandigheden om van dat beleid af te wijken en het gelijkheidsbeginsel en in de overwegingen 5.2, 5.3, 7.2, 7.3, 8.3, 9.3, 10.2 en 10.3, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan nog toe dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. In dit geval gaat het om een aanvraag voor een dakterras met hekwerk en een dakopbouw met toegang tot het dakterras. Op de zitting is door [appellanten] gesteld dat zij het dakterras los zien van de dakopbouw. De Afdeling wijst erop dat het bouwplan, zoals is aangevraagd, als één geheel moet worden beschouwd en dat splitsing van een bouwplan in beginsel niet kan zonder wijziging van de aanvraag. Niet bestreden is dat het college [appellanten] de gelegenheid heeft geboden de aanvraag te wijzigen. [appellanten] hebben daar geen gebruik van gemaakt. De Afdeling verwijst verder naar haar uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4402, onder 7.1, waarin de Afdeling is ingegaan op het in het Afwijkingenbeleid opgenomen maximum percentage voor een dakterras van 30% van het platte dakoppervlak. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat er geen grond is voor de conclusie dat het Afwijkingenbeleid onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling ziet geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. Tot slot blijkt uit de aangevallen uitspraak, anders dan [appellanten] stellen, dat de rechtbank bij haar oordeel over de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken, wel rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van dakterrassen en dakopbouwen in hun straat. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de door [appellanten] aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college had moeten afwijken van het Afwijkingenbeleid.
Het betoog slaagt niet.
Slotoverwegingen
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
374