202406127/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amstelveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2024 in zaak nr. 23/4973 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Openbare zitting gehouden op 4 juni 2025 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
griffier: mr. G.A. van de Sluis
jurist: mr. B. Dijkhoff
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. H. ten Kortenaar, rechtsbijstandverlener in Westervoort;
het college, vertegenwoordigd door mr. N. Kraan.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 21 augustus 2024 van de rechtbank waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 12 juni 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2023, waarbij het betaald parkeren in het gebied Bankras Noord in Amstelveen is ingevoerd, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1. Het college heeft op 31 maart 2023 het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen Amstelveen 2023 (hierna: het aanwijzingsbesluit) gepubliceerd in het Gemeenteblad Amstelveen. In dit besluit staat dat per 24 april 2024 in het gebied Bankras Noord betaald parkeren met een vergunning wordt ingevoerd.
2. [appellant] betoogt dat het aanwijzingsbesluit in strijd is met de Beleidsnota invoering betaald parkeren met vergunning Amstelveen 2018 (hierna: de Beleidsnota 2018), omdat de metingen niet goed zijn verricht en niet is voldaan aan de eis van 85% parkeerdruk. Het college heeft alleen in de maanden november, december en januari gemeten. De automobiliteit is volgens [appellant] hoger in de wintermaanden en rondom de feestdagen. Daarnaast betoogt [appellant] dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, omdat het betaald parkeren alleen is ingevoerd vanwege financiële motieven.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college overeenkomstig de Beleidsnota 2018 bij het aanwijzingsbesluit voor betaald parkeren een gebied van minimaal 40.000 vierkante meters heeft aangewezen en daarvan heeft onderzocht of de gemiddelde parkeerdruk 85% is in het aangewezen gebied. Uit de Notitie toetsing invoering betaald parkeren Bankras Noord volgt dat het gebied waar het adres van [appellant] zich in bevindt, een gemiddelde parkeerdruk heeft van 85.7%. Ook heeft het college gemotiveerd waarom het zich op het standpunt stelt dat de parkeerdruk wordt veroorzaakt door vreemd-parkeerders. De rechtbank overweegt verder dat het niet aannemelijk is dat het college het betaald parkeren heeft ingevoerd vanuit een financieel motief. Het college heeft van zijn bevoegdheid om betaald parkeren in te voeren gebruik gemaakt nadat er door buurtbewoners over de parkeerdruk in Bankras Noord werd geklaagd. Ter onderbouwing van de algemene effectiviteit van het betaald parkeren heeft het college het kennisplatform CROW geraadpleegd.
4. Op de zitting is vastgesteld dat de kern van het geschil ziet op de vraag of de omliggende straten waar een lagere parkeerdruk is, in het betaald parkeergebied mogen worden meegenomen. Het college heeft uitgelegd dat ter voorkoming van een olievlekwerking naar de omliggende straten, ook de oostelijke straten als natuurlijke omheining zijn meegenomen in het gebied waar betaald parkeren is ingevoerd. Dit is volgens de Afdeling in overeenstemming met het beleid van het college. Met de enkele stelling dat de automobiliteit hoger is in de (winter)maanden november tot en met januari, vanwege drukte rondom de feestdagen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar de parkeerdruk, dat een gebied van minimaal 40.000 vierkante meters betrof, onzorgvuldig is geweest. Anders dan is gesteld, is het parkeerdrukonderzoek bovendien in oktober uitgevoerd. Het betoog van [appellant] slaagt daarom niet.
5. De gronden die [appellant] voor het overige in hoger beroep aanvoert, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die gronden niet slagen. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen
802-1101