ECLI:NL:RVS:2025:2669

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
202502497/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 18 november 2020. Na een bezwaarprocedure, waarin de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaarde op 18 september 2023, heeft de rechtbank Den Haag op 12 maart 2025 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

De griffier heeft de appellant in een brief geïnformeerd over de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep, met een deadline van 15 mei 2025. Aangezien de appellant dit griffierecht niet tijdig heeft voldaan, heeft de griffier hem op 20 mei 2025 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd gewaarschuwd dat het griffierecht uiterlijk op 3 juni 2025 op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De appellant heeft echter geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te laten nemen, ondanks het niet tijdig betalen van het griffierecht.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De minister van Buitenlandse Zaken is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

Uitspraak

202502497/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 maart 2025 in zaak nr. 23/11688 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2020 heeft de minister een aanvraag om appellant een faciliterend visum te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2023 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De griffier heeft appellant er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 15 mei 2025 te voldoen. Omdat appellant dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 20 mei 2025 laten weten dat het griffierecht uiterlijk op 3 juni 2025 op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025
392