ECLI:NL:RVS:2025:2669
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken en niet-ontvankelijkheid hoger beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 18 november 2020. Na een bezwaarprocedure, waarin de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaarde op 18 september 2023, heeft de rechtbank Den Haag op 12 maart 2025 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft de appellant in een brief geïnformeerd over de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep, met een deadline van 15 mei 2025. Aangezien de appellant dit griffierecht niet tijdig heeft voldaan, heeft de griffier hem op 20 mei 2025 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd gewaarschuwd dat het griffierecht uiterlijk op 3 juni 2025 op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De appellant heeft echter geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te laten nemen, ondanks het niet tijdig betalen van het griffierecht.
De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De minister van Buitenlandse Zaken is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.