ECLI:NL:RVS:2025:2699

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
202304784/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar door de Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2023, waarin zij beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen een besluit van de Dienst Toeslagen van 18 februari 2022. Tijdens het hoger beroep heeft de Dienst Toeslagen echter een nieuw besluit genomen op 22 oktober 2024, waarin het bezwaar van [appellante] is behandeld. Hierdoor is het doel van het hoger beroep bereikt, en heeft [appellante] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. De Afdeling heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] in het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 453,50, en heeft tevens bepaald dat het griffierecht van € 136,00 aan [appellante] moet worden vergoed. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024, voor zover dat betrekking heeft op het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022, doorverwezen naar de rechtbank. De uitspraak vond plaats op 10 juni 2025, tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

202304784/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 18 juli 2023 in zaak nr. 23/1446 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen, thans en hierna: de Dienst Toeslagen.
Openbare zitting gehouden op 10 juni 2025 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad: mr. J.M. Willems, voorzitter;
griffier: mr. M. Schuurman.
Verschenen:
de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 18 juli 2023 van de rechtbank Midden-­Nederland.
De Afdeling
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de Dienst Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat de Dienst Toeslagen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt;
IV.      verwijst het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024, voor zover dat ziet op het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022, naar de rechtbank.
Gronden:
1.       [appellante] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022.
2.       Wat er ook zij van het oordeel van de rechtbank over het procesbelang van [appellante] en de ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022, de Dienst Toeslagen heeft hangende het hoger beroep bij de Afdeling het besluit van 22 oktober 2024 genomen waarin onder meer is beslist op dit bezwaar. Daarmee is een reëel besluit genomen en is het doel van het hoger beroep van [appellante] bereikt. [appellante] heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. De Afdeling ziet aanleiding om de Dienst Toeslagen te veroordelen tot de vergoeding van de proceskosten van [appellante] in hoger beroep. Voor zover [appellante] stelt dat de rechtbank abusievelijk tweemaal griffierecht heeft geheven, is dat niet gebleken. Zij kan zich daarvoor tot de rechtbank wenden.
3.       De Afdeling verwijst het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024, voor zover dat besluit ziet op het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022, naar de rechtbank met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij acht dat aangewezen omdat de aanhangige beroepsprocedure bij de rechtbank tegen het besluit van 22 oktober 2024 al in het stadium van zittingsplanning is. Daarnaast kan bij de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024 volledig, dus voor zover dat ziet op de onderhavige beoordeling van de zogenoemde lichte toets en ook voor zover dat ziet op het nadien genomen besluit over de integrale beoordeling, behandeld worden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
1100