ECLI:NL:RVS:2025:2721

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202403070/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsplan voor inpandige splitsing van een woonboerderij in Haps

Op 18 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" dat door het college van burgemeester en wethouders van Land van Cuijk is vastgesteld. Het plan betreft de inpandige splitsing van een woonboerderij in twee wooneenheden, geïnitieerd door [partij A] en [partij B]. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld, omdat zij vrezen voor een beperking van hun agrarische bedrijfsvoering. De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2025, waarbij zowel de appellanten als het college en de initiatiefnemers aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders terecht gebruik heeft gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.6.1 van de planregels. De Afdeling concludeerde dat de woningsplitsing geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering van [appellant] en anderen, omdat de afstand tussen de woning en het agrarische bedrijf niet verandert. Ook werd vastgesteld dat de woonboerderij voldoet aan de vereisten van de wijzigingsbevoegdheid, waaronder de inhoud van ten minste 900 m3. De Afdeling verwierp de argumenten van [appellant] en anderen en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202403070/1/R2.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, gevestigd en wonende in Haps, gemeente Land van Cuijk,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Land van Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 maart 2025, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door L.P.H. Freulich en N.D. Siebers, zijn verschenen. Verder zijn op zitting [partij A] en [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp van het wijzigingsplan is op 16 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij A] en [partij B] wonen in de woonboerderij aan de [locatie 1] in Haps. Zij zijn initiatiefnemers van het plan om de woonboerderij inpandig te splitsen in twee wooneenheden. Het college wil dit mogelijk maken en heeft daarom een wijzigingsplan vastgesteld. [appellant] en anderen exploiteren een agrarisch bedrijf aan de [locatie 2] en [locatie 3] in Haps. Zij zijn het niet eens met het plan, onder meer omdat zij vrezen voor een beperking in hun bedrijfsvoering en vinden dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
2.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
De voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid
4.       [appellant] en anderen betogen dat het college geen gebruik kon maken van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.6.1, van de planregels in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016". Hierover voeren zij aan dat niet aan alle voorwaarden voor gebruik van deze bevoegdheid is voldaan. Ten eerste leveren de tweede woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken op een kortere afstand een onevenredige belemmering op voor hun agrarische bedrijfsvoering. Ten tweede worden de aanwezige bijgebouwen van meer dan de maximaal toegestane 100 m2 niet gesloopt. Ten derde heeft de woonboerderij geen bouwmassa met een inhoud van ten minste 900 m3.
4.1.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de woningsplitsing geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf van [appellant] en anderen. De afstand tussen de woning en het agrarische bedrijf verandert namelijk niet. De bestemming "Wonen" wordt niet uitgebreid en de bestaande woning wordt niet vergroot. Daarnaast wordt met de inpandige splitsing van de woonboerderij geen nieuw geurgevoelig object toegevoegd op kortere afstand van het agrarische bedrijf dan de al bestaande woning.
4.2.    Verder is het al mogelijk op grond van artikel 23.2.3 van het huidige bestemmingsplan en de regels voor vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) om bijbehorende bouwwerken te bouwen binnen de bestemming "Wonen" die mogelijk dichterbij het bedrijf van [appellant] en anderen komen. Het wijzigingsplan heeft geen invloed op de maximale planologische mogelijkheden binnen de bestemming "Agrarisch" van het bedrijf van [appellant] en anderen. [appellant] en anderen moeten in hun bedrijfsvoering op grond van het bestemmingsplan al rekening te houden met het woon- en leefklimaat in en rond de woning van [partij A] en [partij B].
4.3.    Het betoog van [appellant] en anderen dat de afstand tussen de woning en het agrarische bedrijf 200 m moet worden kan de Afdeling niet volgen. De afstand tussen de bestemming "Wonen" van [partij A] en [partij B] en de bestemming "Agrarisch" van [appellant] en anderen blijft namelijk 50 m en daarmee ongewijzigd ten opzichte van voor de vaststelling van het wijzigingsplan. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bestaande woonbestemming op 50 m afstand is in beginsel een gegeven bij de toetsing van het wijzigingsplan. De Afdeling ziet in het aangevoerde niet waarom de splitsing van de woning in dit geval niet gerechtvaardigd is.
4.4.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aanwezige bijbehorende bouwwerken van meer dan de maximaal toegestane 100 m2 niet hoeven te worden gesloopt. Weliswaar betogen [appellant] en anderen terecht dat in de letterlijke tekst van de wijzigingsbevoegdheid staat dat meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan moeten worden gesloopt, maar inmiddels is de daarin genoemde 100 m² niet meer het aantal vierkante meter dat maximaal is toegestaan. De aanwezige oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 150 m2 kan vergunningvrij worden gebouwd op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, onderdeel 3o, van Bijlage II van het Bor. Het college heeft dit op de zitting ook terecht toegelicht. De inhoud van artikel 23.6.1, aanhef en onder i, van de planregels dateert van voor de inwerkingtreding van het Bor in 2014. In het Bor zijn de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen verruimd. Hierdoor mogen de bijbehorende bouwwerken die per woning zijn toegestaan een grotere oppervlakte hebben. Gelet op deze verruiming heeft het college de inhoud van artikel 23.6.1, aanhef en onder i, van de planregels mogen interpreteren in het licht van het Bor.
4.5.    Het college heeft zich ten slotte terecht op het standpunt gesteld dat de woonboerderij een inhoud van ten minste 900 m3 heeft. Uit de bouwtekeningen volgt dat de woonboerderij een inhoud heeft van 982 m3. Daarmee wordt voldaan aan artikel 23.6.1, aanhef en onder b, van de planregels. [appellant] en anderen hebben niet onderbouwd dat uit de gegevens over de WOZ-waarde volgt dat de woonboerderij een inhoud van minder dan 900 m3 heeft. Ook het betoog van [appellant] en anderen dat uit artikel 23.2.2, aanhef en onder g, van de planregels volgt dat de inhoud van de woonboerderij niet meer mag bedragen dan 750 m3 en dat de woonboerderij illegaal is vergroot mist feitelijke grondslag. Artikel 23.2.2, aanhef en onder g, van de planregels gaat immers over nog te bouwen woningen en dat is niet aan de orde in deze procedure, waarin het gaat over een bestaande woning die inpandig wordt gesplitst.
4.6.    Het betoog slaagt niet.
Beeldbepalend pand
5.       [appellant] en anderen betogen dat het college het wijzigingsplan heeft vastgesteld in strijd met artikel 3.69, aanhef en onder b, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV), omdat de woonboerderij niet is aan te merken als beeldbepalend pand. Zij voeren daarnaast aan dat het onduidelijk is wanneer het college een woning aanwijst als beeldbepalend pand.
5.1.    De Afdeling is van oordeel dat op basis van het scoreformulier het voldoende duidelijk is wanneer het college een woning aanwijst als beeldbepalend pand. Het scoreformulier vormt het beoordelingskader om te beoordelen of voldoende cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het college heeft op de zitting toegelicht dat op basis van het beoordelingskader in het scoreformulier de woonboerderij is beoordeeld als beeldbepalend pand.  Het scoreformulier werd gehanteerd ten tijde van het ontwerp van het wijzigingsplan, omdat het college toen nog geen concreet beleid had opgesteld om beeldbepalende panden aan te wijzen. Totdat dit beleid werd vastgesteld werden initiatieven ad hoc beoordeeld. Inmiddels is dit beleid met beoordelingskader opgenomen in de Erfgoedverordening Land van Cuijk 2024. Overigens is het beoordelingskader in het scoreformulier in lijn met het beoordelingskader in de Erfgoedverordening.
5.2.    Het college heeft de woonboerderij op basis van het scoreformulier kunnen aanmerken als beeldbepalend pand in de zin van artikel 3.69, aanhef en onder b, van de IOV, omdat voldoende cultuurhistorische en ensemble waarden aanwezig zijn. Hierbij heeft het college op overtuigende wijze toegelicht dat de woonboerderij nog herkenbaar is als langgevelboerderij, met een kenmerkend rieten wolfsdak en herkenbare indeling en nog een van de weinige woonboerderijen is die zo in staat is gebleven.
5.3.    Het betoog slaagt niet.
De omgevingsdialoog
6.       [appellant] en anderen betogen dat het wijzigingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de omgevingsdialoog niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij voeren zij aan dat een enkele mededeling van [partij A] en [partij B] volgens hen niet valt onder het voeren van een omgevingsdialoog. Verder voeren zij aan dat het geanonimiseerde verslag van de omgevingsdialoog erg beknopt is.
6.1.    Het college heeft het wijzigingsplan met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het wijzigingsplan is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb en een ieder heeft over het ontwerpplan zienswijzen naar voren kunnen brengen. [appellant] en anderen hebben dit ook gedaan. Het voeren van een omgevingsdialoog vormt geen onderdeel van de wettelijk verplichte procedure voor het vaststellen van een wijzigingsplan. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:913, onder 9.3.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
638-1135
BIJLAGE
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
[…]
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
[…]
3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,
[…]
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 3.69 Afwijkende regels wonen
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
[…]
b. een inpandige splitsing van een beeldbepalende woonboerderij als:
1. een fysieke tegenprestatie wordt geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit vergelijkbaar met de tegenprestatie voor een ruimte voor ruimtekavel; en
2. de beeldbepalende woonboerderij wordt behouden;
[…]
Bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016"
Artikel 23.6.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen en toe te staan dat een woning wordt gesplitst, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.       Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.
b.       De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m3.
c.       Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.
d.       Na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen.
e.       Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.
f.       Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
g.       De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
h.       De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
i.        Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.
j.        De gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd.