ECLI:NL:RVS:2025:2726

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202202838/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding balkons in monumentaal wooncomplex te 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van balkons aan hun woningen, gelegen in een gemeentelijk monumentaal wooncomplex. Het college heeft de vergunning geweigerd op basis van verschillende artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij negatieve adviezen van de welstands- en monumentencommissie zijn meegewogen. De rechtbank Oost-Brabant heeft eerder de beroepen van de appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 januari 2025. De appellanten hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op de adviezen van de commissie kon baseren en dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het belang van monumentenzorg zich verzet tegen de gevraagde uitbreidingen. De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202202838/1/R2.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in ‘s-Hertogenbosch,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 24 februari 2022 in zaak nr. 21/593 in het geding tussen:
1. [appellant A], en
2. [appellant B], en
3. [persoon]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2019 heeft het college geweigerd een vergunning te verlenen voor het uitbreiden van balkons op onder meer de adressen [locatie 1] en 9 in ‘s-Hertogenbosch.
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het college het door onder meer [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 15 september 2021 (hierna: de tussenuitspraak)
heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college in de gelegenheid gesteld om de in die uitspraak geconstateerde gebreken in dat besluit te herstellen.
Bij brief van 9 november 2021, met daarbij het aanvullend advies van de welstands- en monumentencommissie van 6 oktober 2021, heeft het college de onderbouwing van het besluit van 21 januari 2021 aangevuld.
Bij uitspraak van 24 februari 2022 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank de door onder meer [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 21 januari 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 januari 2025, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. F. Khalil, advocaat in 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 augustus 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant A] is eigenaar van de woning aan de [locatie 1] in ‘s-Hertogenbosch. [appellant B] is eigenaar van de woning aan de [locatie 2] in ‘s-Hertogenbosch. Deze woningen maken deel uit van een gemeentelijk monumentaal wooncomplex bestaande uit meerdere woonblokken. [appellant A] en [appellant B] hebben allebei en gezamenlijk een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van balkons aan de achterzijde van hun woning.
2.1.    Het college heeft geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, artikel 2.2, eerste lid, aanhef, onder b, en slot, van de Wabo, artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en artikel 2.18 van de Wabo. Het college heeft er daarbij op gewezen dat de welstands- en monumentencommissie op 26 oktober 2019 en 22 oktober 2020 negatieve adviezen heeft uitgebracht over het bouwplan. Volgens de commissie is de vormgeving van de beoogde balkons onvoldoende gerelateerd aan de bestaande bebouwing. Bovendien wordt met de gevraagde uitbreiding de monumentale waarde van het woonblok aangetast en die van het wooncomplex onvoldoende gerespecteerd, aldus de commissie.
Toetsingskader
3.       Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo houdt in dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet het de gevraagde vergunning verlenen. Als dat wel zo is, dan moet het de gevraagde vergunning weigeren. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
Artikel 2.18 van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een monument als bedoeld in een zodanige verordening in enig opzicht te wijzigen. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef, onder b, en slot, van de Wabo.
Uitspraken van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak allereerst een motiveringsgebrek in het besluit van 21 januari 2021 geconstateerd. De rechtbank heeft overwogen dat uit het advies van de welstands- en monumentencommissie, waarnaar in dat besluit wordt verwezen, niet blijkt dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening ’s-Hertogenbosch 2018 (hierna: Erfgoedverordening 2018) rekening is gehouden met het feit dat het monument (wooncomplex) wordt gebruikt als woning. Er is volgens de rechtbank namelijk nergens uit gebleken dat dit aspect is inbegrepen in de belangenafweging in het kader van het monumentenbelang. Ook blijkt uit dat advies niet of de welstands- en monumentencommissie de aangepaste bouwtekeningen van [appellant A] en [appellant B] van 20 augustus 2020, heeft beoordeeld.
Verder heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 21 januari 2021 niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat van gelijke gevallen geen sprake is. De verwijzing van [appellant A] en [appellant B] naar de woningen aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108, slaagt volgens de rechtbank niet. Voor de uitbreiding van die balkons is namelijk geen omgevingsvergunning verleend, ook al is daarvoor wel een positief welstandsadvies afgegeven. Ook de verwijzing naar de woning aan de Hertog Hendriksingel 78, waarvoor wel een vergunning is verleend, slaagt volgens de rechtbank niet, omdat na de verlening van die vergunning de Erfgoedverordening 2018 strenger is geworden.
In haar einduitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het geconstateerde gebrek in de tussenuitspraak is hersteld door middel van het aanvullend advies van de welstands- en monumentencommissie van 6 oktober 2021. De rechtbank overweegt dat uit dat advies voldoende blijkt dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening 2018 rekening is gehouden met het gebruik van het monument als woning. Ook twijfelt de rechtbank niet aan de expliciete vermelding van de welstands- en monumentencommissie dat zij de aangepaste tekeningen van 20 augustus 2020 heeft betrokken bij haar advies van 22 oktober 2020. Gelet op het aanvullend advies van 6 oktober 2021 en de daarmee samenhangende voorafgaande adviezen van 17 oktober 2019 en 22 oktober 2020 is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat door de beoogde uitbreiding van de balkons de aanwezige monumentwaarde in het blok wordt aangetast en de monumentale waarde van het wooncomplex als geheel onvoldoende wordt gerespecteerd.
De beoordeling van het hoger beroep
5.       Hierna zal de Afdeling onder 5.1 en 5.2 allereerst ingaan op het betoog over welstand. Daarbij moet de Afdeling de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aangepaste tekeningen van 20 augustus 2020 zijn meegenomen in het advies van 22 oktober 2020. Vervolgens zal de Afdeling onder 5.3 tot en met 5.13 de betogen over monumentenzorg bespreken. De vragen die de Afdeling daarover moet beantwoorden zijn of de rechtbank terecht heeft overwogen dat met het aanvullend advies van 6 oktober 2021 en de daarmee samenhangende adviezen van 17 oktober 2019 en 22 oktober 2020 het door de rechtbank, geconstateerde motiveringsgebrek met betrekking tot de belangenafweging, is hersteld. Ten slotte zal de Afdeling onder 5.14 tot en met 5.18 ingaan op de betogen over het gelijkheidsbeginsel.
Welstand
- Aangepaste bouwtekeningen
5.1.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het aanvullend advies van 6 oktober 2021 blijkt dat de aangepaste bouwtekeningen van 20 augustus 2020 zijn meegenomen in het advies van de welstands- en monumentencommissie van 22 oktober 2020. Zij voeren aan dat uit de zinsnede "als de detaillering van de beoogde uitbreiding wordt afgestemd op de bestaande toestand" in het aanvullend advies van 6 oktober 2021 de conclusie kan worden getrokken dat de aangepaste tekeningen niet zijn meegenomen in het advies, omdat de aangepaste tekeningen wel degelijk waren afgestemd op de bestaande toestand. Dit geldt ook voor de detaillering van de balkons. Verder voeren zij aan dat tijdens de commissievergadering van 6 oktober 2021 niets is opgemerkt over de aangepaste bouwtekeningen.
5.2.    Niet in geschil is dat de aangepaste bouwtekeningen een ondergeschikte wijziging inhouden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om eraan te twijfelen dat de aangepaste bouwtekeningen van 20 augustus 2020 zijn meegenomen in het advies van de welstands- en monumentencommissie van 22 oktober 2020. In dat advies staat namelijk: "De commissie adviseert negatief over het aangepaste plan op zowel monument- als welstandsaspecten." In het aanvullend advies van 6 oktober 2021 wordt bevestigd dat de aangepaste tekeningen zijn meegenomen. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit deze adviezen dus voldoende duidelijk dat de aangepaste tekeningen van 20 augustus 2020 zijn betrokken bij de beoordeling. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit om die reden onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog slaagt niet.
Monumentenzorg
- Heeft de welstands- en monumentencommissie ook getoetst aan monumentenaspecten?
5.3.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de welstands- en monumentencommissie bij het negatieve advies van 26 oktober 2019, dat aan het besluit van 21 november 2019 ten grondslag ligt, alleen heeft getoetst aan de eisen van welstand. Daargelaten wat daarvan zij, overweegt de Afdeling dat de welstands- en monumentencommissie in elk geval in het advies van 22 oktober 2020, dat aan het besluit van 21 januari 2021 ten grondslag ligt, heeft getoetst aan zowel monumenten- als welstandsaspecten. Dit is door [appellant A] en [appellant B] ook niet bestreden. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat het advies van de welstands- en monumentencommissie van 22 oktober 2020 ook negatief is vanwege het monumentenbelang.
Het betoog slaagt niet.
- Belangenafweging
5.4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met het aanvullend advies van 6 oktober 2021, het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek over de belangenafweging met betrekking tot het gebruik van het monument als woning, is hersteld. Het aanvullend advies van 6 oktober 2021 is volgens hen veeleer een herhaling van het advies van 22 oktober 2020. Zij voeren aan dat uit het aanvullend advies van 6 oktober 2021 niet volgt dat alsnog een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Dit is ook opgemerkt in de zienswijze van 13 december 2021 die naar aanleiding van de aanvullende onderbouwing naar voren is gebracht, maar de rechtbank heeft die zienswijze, volgens hen, ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling. In het aanvullend advies van 6 oktober 2021 merkt de welstands- en monumentencommissie enkel op dat de gevraagde uitbreiding van de balkons niet noodzakelijk is om het monument een functie te laten hebben en dat het gebruik van het monument en de bestaande gebruiksmogelijkheden als woningen met de huidige balkons niet worden beperkt. De rechtbank overweegt ten onrechte dat het gebrek is hersteld, omdat volgens de rechtbank uit het aanvullend advies van 6 oktober 2021 blijkt dat ook als rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument, de belangenafweging negatief uitvalt, omdat het monument met een kleiner balkon nog steeds bruikbaar is als woning. Volgens [appellant A] en [appellant B] is daarvan echter geen sprake. Door een breder balkon krijgen zij namelijk een buitenruimte die meer past bij de huidige behoefte en levensstijl. Daardoor neemt de woonkwaliteit van de woningen toe en blijft het monument en het gebruik ervan voor nu en de toekomst gewaarborgd. Het gebruik van het monument als woning is volgens [appellant A] en [appellant B], in de loop van de tijd meer beperkt geworden, omdat tegenwoordig een woning intensiever wordt gebruikt en een buitenruimte daarvan een belangrijk onderdeel is geworden. Dat was anders in de tijd dat het monument werd gebouwd (1952-1953). De gevraagde balkonuitbreiding is volgens hen daarom noodzakelijk voor het gebruik van het monument als woning.
5.5.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
5.6.    Ten tijde van het besluit van 21 januari 2021, waarbij het college de bezwaren tegen de weigering van de gevraagde vergunning voor de uitbreiding van de balkons van de woningen van [appellant A] en [appellant B] ongegrond heeft verklaard, was de Erfgoedverordening 2018 van toepassing.
5.7.    Artikel 15 van de Erfgoedverordening 2018 (weigeringsgronden) luidt:
"1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
[…]."
5.8.    Bij het nemen van een besluit op een vergunningaanvraag voor de wijziging van een monument moet het college op grond van artikel 15 van de Erfgoedverordening beoordelen of het belang van de monumentenzorg zich tegen de aangevraagde wijziging verzet. Het college heeft daarbij beoordelingsruimte.
5.9.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3778 en 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2092) is bij het verlenen van een omgevingsvergunning als hier in geding de omschrijving bij de aanwijzing tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo’n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist.
Het is vaste rechtspraak dat het college zich mag baseren op een advies van de monumentencommissie, tenzij dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken vertoont dat het college daarop niet had mogen afgaan (uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX9698). Daarbij geldt ook dat wat onder 5.5 is overwogen, van overeenkomstige toepassing is op het advies van de monumentencommissie.
5.10.  In de redengevende omschrijving "s’-Hertogenbosch Hertog Janstraat 1 t/m 35 en 2 t/m 36, Hertog Hendriksingel 74 t/m 108, Pettelaarseweg 7 t/m 41" van 4 februari 2009 (hierna: redengevende omschrijving) staat dat het wooncomplex als gemeentelijk monument is aangewezen, onder meer omdat het wooncomplex tegelijk met een langs de westzijde gelegen flatgebouw is gerealiseerd, waarmee de vier blokken een wezenlijke en symmetrische eenheid vormen. Zichtassen vanuit de in dit flatgebouw en de vier blokken gelegen doorgangen versterken de eenheid van het complex. Door hun symmetrische en klassieke gevelindeling met een regelmatige afwisseling van vensterstroken, gevelnissen en van timpanen voorziene hoekrisalieten hebben de vier blokken een hoge beeldwaarde in de door afwisselende bebouwing en een ruime opzet met veel groen bepaalde wijk. De Bossche Schoolstijl waarin het complex is uitgevoerd, vormde de leidraad voor de invulling van de wijk. Verder heeft het wooncomplex architectonische waarde als een goed bewaard gebleven voorbeeld van naoorlogse woningbouw. Karakteristiek voor de in Bossche Schoolstijl vormgegeven blokken is de evenwichtige en klassiek gelede opzet met de nadruk op een krachtig lijnenspel van horizontalen en verticalen, zorgvuldig metselwerk en diverse klassieke motieven zoals timpanen, lisenen en kroonlijsten. Van een bijzonder karakter zijn onder meer de langs de buitenzijde van het complex gelegen stalen hekwerken. Voorts heeft het complex cultuurhistorische waarde als een markant voorbeeld voor de middenklasse bestemde woningbouw uit de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog.
5.11.  Het college heeft het besluit van 21 januari 2021 gebaseerd op het advies van de welstands- en monumentencommissie van 22 oktober 2020. De welstands- en monumentencommissie heeft een negatief advies gegeven. In dat advies staat: "De karakteristiek van de smalle balkons die zich als een lange lijn ondergeschikt voegen tussen de bouwvolumes van de kopblokken, is voor deze lange woningblokken aan de achterzijde bepalend. De in de andere blokken gerealiseerde vergrotingen van de balkons zijn dan ook een aantasting van deze karakteristiek en het is onwenselijk om dit op grotere schaal verder door te voeren. De aangebrachte uitbouwen van de begane grondwoningen (in de andere blokken) zijn bewust onder de balkonranden gemaakt, zodat deze lijn van de opgespannen balkons tussen de kopblokken behouden blijft. […] De commissie is van mening dat door de beoogde uitbreiding van de balkons de aanwezige monumentwaarde in het blok wordt aangetast c.q. de monumentale waarde van het complex onvoldoende wordt gerespecteerd. Vanuit monumentenoogpunt is het niet gewenst dat de balkons de kopblokken nog verder voorbij steken en daarmee minder ondergeschikte elementen worden in het geheel."
In het aanvullend advies van 6 oktober 2021 staat: "Als aanvulling op de eerdere advisering merkt de commissie op dat de woningen in de bestaande toestand, met de bestaande balkons, als zodanig bruikbaar zijn en dat de gevraagde vergroting van de balkons geen noodzaak is om de monumenten een functie te laten hebben. Het gebruik van het monument en de bestaande gebruiksmogelijkheden als woningen worden niet beperkt. […].  De commissie is nog steeds van mening dat door de beoogde uitbreiding van de balkons de aanwezige monumentwaarde in het blok wordt aangetast c.q. de monumentale waarde van het complex onvoldoende wordt gerespecteerd. Vanuit monumentenoogpunt is het namelijk niet gewenst dat de balkons de kopblokken nog verder voorbij steken en daarmee minder ondergeschikte elementen worden in het geheel. De commissie kan dus, ook als de detaillering van de beoogde uitbreiding wordt afgestemd op de bestaande toestand, niet instemmen met het plan."
5.12.  Zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft overwogen, moet bij een beoordeling of voor de gevraagde uitbreiding een vergunning kon worden verleend op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef, onder b, en slot, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening 2018, rekening worden gehouden met het gebruik van het monument als woning. Dit volgt uit de toelichting op artikel 15 van de Erfgoedverordening 2018, waarin is vermeld: "In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument." De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in het advies van 6 oktober 2021 alsnog voldoende rekening is gehouden met het gebruik van het monument als woning en dat dit niet hoefde te leiden tot een positief advies. Er bestaat namelijk geen aanleiding voor het oordeel dat het monument niet bruikbaar is als woning met het bestaande balkon. Dat een woning intensiever wordt gebruikt en een buitenruimte belangrijk wordt gevonden, maakt niet dat de woning niet meer als zodanig bruikbaar is. Verder heeft het college, gelet op wat in de redengevende omschrijving, het advies van 22 oktober 2020 en het aanvullend advies van 6 oktober 2021 staat, voldoende gemotiveerd waarom het belang van monumentenzorg zich verzet tegen de gevraagde uitbreidingen. Het college mocht daarbij een groter belang toekennen aan het behoud van het monument, met name het niet voorbij steken van de balkons voorbij de kopblokken, dan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij een groter balkon. Niet is gebleken dat het advies van 22 oktober 2020 en het aanvullend advies van 6 oktober 2021 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of zodanige gebreken vertonen dat het college daarop niet had mogen afgaan. Dat het aanvullend advies van 6 oktober 2021 volgens [appellant A] en [appellant B] een herhaling is van het advies van 22 oktober 2020, volgt de Afdeling niet, aangezien in het aanvullend advies ook wordt ingegaan op de tussenuitspraak.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college heeft kunnen vasthouden aan zijn eerdere standpunt dat het belang van monumentenzorg zich verzet tegen de gevraagde uitbreidingen, en dat met het aanvullend advies van 6 oktober 2021, het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek over de belangenafweging is hersteld.
Het betoog slaagt niet.
5.13.  Voor zover [appellant A] en [appellant B] op de zitting nog hebben verwezen naar de uitspraak van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4396), waarin de Afdeling heeft overwogen dat het college bij het verlenen van de gevraagde vergunning voor het gedeeltelijk vervangen van dakpannen op het dak van een woning, minder waarde heeft kunnen toekennen aan het achterdakvlak dan aan het voordakvlak, leidt niet tot een ander oordeel. Het ging in die zaak namelijk om een andere situatie, waarbij de achterzijde van de betreffende woning niet bepalend was voor het positieve advies van de welstands- en monumentencommissie. Zoals onder 5.11 is overwogen, is de achterzijde van het monumentale complex in dit geval bepalend voor de negatieve adviezen van de welstands- en monumentencommissie. Zoals onder 5.12 is overwogen, is niet gebleken dat het advies van 22 oktober 2020 onzorgvuldig tot stand is gekomen, waardoor het college dat advies niet mocht volgen.
Gelijkheidsbeginsel
5.14.  [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 21 januari 2021 niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen niet verwezen kan worden naar de uitbreiding van de balkons aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108. Weliswaar zijn die uitbreidingen gerealiseerd zonder vereiste omgevingsvergunning, maar voor die uitbreidingen is destijds op 11 november 2013 wel een positief welstandsadvies afgegeven, waarin volgens hen onder meer staat dat de welstandscommissie instemt met het ontwerp. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de welstands- en monumentencommissie ten onrechte niet ook aan hen een positief advies gegeven, aangezien de bouwtekeningen voor de uitbreidingen nagenoeg identiek zijn aan de balkonuitbreidingen aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108.
[appellant A] en [appellant B] voeren verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen niet verwezen kan worden naar de uitbreiding van het balkon aan de Hertog Hendriksingel 78. De rechtbank overweegt weliswaar dat de regelgeving is veranderd en strenger is geworden, maar de regelgeving uit de Erfgoedverordening 2018, die in dit geval van toepassing is, is nagenoeg identiek aan de regelgeving uit de Monumentenverordening ’s-Hertogenbosch 2014 (hierna: Monumentenverordening 2014), die ten tijde van de aanvraag van de balkonuitbreiding aan de Hertog Hendriksingel 78 van toepassing was. Bovendien erkent de rechtbank dat sprake is van een soortgelijk bouwplan, maar slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel louter niet vanwege de strengere regelgeving.
[appellant A] en [appellant B] wijzen voor de vergelijking met zowel de uitbreidingen aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108 als die aan de Hertog Hendriksingel 78 op de, op hun verzoek uitgebrachte, "Second opinion welstand en monumentenzorg - vergroten van een balkon aan de woningen met adres [locatie 1], 9, 11 te ’s Hertogenbosch" door de welstands- en monumentencommissie West Overijssel-Zuidwest Drenthe van Het Oversticht van 28 augustus 2020. De rechtbank heeft die volgens hen ten onrechte niet meegenomen bij de beoordeling.
5.15.  Over de vergelijking met de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108 overweegt de Afdeling als volgt. In het positief welstandsadvies van 11 november 2013 voor de uitbreidingen van de balkons aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108, waarnaar [appellant A] en [appellant B] verwijzen, staan geen overwegingen over het monumentenbelang. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] gesteld dat er in dat welstandsadvies weliswaar niet met zoveel woorden op het monumentenbelang wordt ingegaan, maar dat dit niet betekent dat niet aan het monumentenbelang is getoetst. Volgens hen moet ervan worden uitgegaan dat het welstands- en monumentenaspect toen tegelijkertijd zijn behandeld, zodat in het welstandsadvies ook een positief advies over het monumentenbelang moet worden gelezen. Naar het oordeel van de Afdeling betekent een positief welstandsadvies op zichzelf niet dat daarbij ook het monumentenbelang is betrokken. In dit geval zijn er geen indicaties waaruit valt af te leiden dat in het welstandsadvies van 11 november 2013 tevens het monumentenbelang is betrokken. Alleen al hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen niet verwezen kan worden naar de uitbreiding van de balkons aan de Hertog Hendriksingel 102, 106 en 108.
5.16.  Over de vergelijking met de Hertog Hendriksingel 78 overweegt de Afdeling als volgt. Voor de uitbreiding van het balkon aan de Hertog Hendriksingel 78 is weliswaar, zoals [appellant A] en [appellant B] hebben gesteld, bij besluit van 2 december 2015 een vergunning verleend. Nog los van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de tussentijd de regelgeving strenger is geworden, heeft het college op de zitting toegelicht dat het bij de beoordeling van die vergunningsaanvraag een fout heeft gemaakt, en dat het niet wenselijk is om meer van dergelijke vergunningen te verlenen. Daartoe heeft het college zich mogen aansluiten bij het advies van 22 oktober 2020 waarin de welstands- en monumentencommissie overweegt dat de in de andere blokken gerealiseerde vergrotingen van de balkons een aantasting zijn van de karakteristiek van het monument en het onwenselijk is om dit op grotere schaal verder door te voeren. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2792)) dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het college gemaakte fouten moet herhalen.
5.17.  Voor zover [appellant A] en [appellant B] op de zitting hebben gesteld dat meerdere (andere) balkons de kopblokken voorbij steken, overweegt de Afdeling dat zij niet met concrete gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat dit het geval is en dat daarvoor vergunningen zouden zijn verleend.
5.18.  De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht overwogen dat op grond van wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De tussen- en einduitspraak van de rechtbank worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
271-1019