ECLI:NL:RVS:2025:2761

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
202403446/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 20 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het oorspronkelijke besluit tot ongewenstverklaring dateert van 7 januari 2022. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 27 november 2023 ongegrond. Hierop heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 7 mei 2024 het beroep van de appellant tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar eveneens ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak opgemerkt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Uitspraak

202403446/1/V1.
Datum uitspraak: 20 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 mei 2024 in zaak nr. NL23.37957 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid appellant ongewenst verklaard.
Bij besluit van 27 november 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.2 en 6.3 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025
1028