ECLI:NL:RVS:2025:2795

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
202502619/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 29 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 24 december 2024 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister een juist beoordelingskader had toegepast, maar de appellant was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in, vertegenwoordigd door mr. A. Akhiat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 24 juni 2025 geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister in haar besluitvorming niet voldoende had onderzocht of de Turkse autoriteiten in het algemeen bescherming bieden tegen huiselijk geweld. De Afdeling oordeelde dat het aan de minister is om dit te onderzoeken, en dat de minister rekening moet houden met de door de appellant overgelegde landeninformatie en haar eerdere ervaringen met het inroepen van bescherming. De eerste grief van de appellant slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en oordeelde dat de minister de proceskosten van de appellant moest vergoeden. De totale kosten werden vastgesteld op € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.

Uitspraak

202502619/1/V2.
Datum uitspraak: 24 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 april 2025 in zaak nr. NL24.52236 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2024 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Akhiat, advocaat in Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Appellant klaagt in de eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister in het besluit een onjuist beoordelingskader heeft toegepast.
1.1.    De minister heeft zich in haar besluitvorming namelijk op het standpunt gesteld dat de door appellant ondervonden problemen met haar echtgenoot geloofwaardig zijn en dat zij volgt dat appellant angst heeft dat zij niet op bescherming kan rekenen van de Turkse autoriteiten. Tegelijkertijd heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat het voor haar per definitie geen zin heeft om aangifte te doen tegen haar echtgenoot. Echter, uit vaste rechtspraak volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, het eerst aan de minister is om te onderzoeken of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de betreffende dreiging. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 7 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4016, onder 2.1.
1.2.    De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister in haar besluitvorming niet een dergelijke beoordeling heeft gemaakt van de vraag of de Turkse autoriteiten in het algemeen bescherming bieden aan vrouwen tegen huiselijk geweld. Dat zal de minister alsnog moeten doen, waarbij zij rekening zal moeten houden met de door appellant overgelegde landeninformatie en de verklaringen over haar eerdere ervaringen met het inroepen van bescherming.
1.3.    De eerste grief slaagt.
2.       Gelet op wat de Afdeling onder 1 tot en met 1.3 heeft overwogen, is het hoger beroep al gegrond en komt de Afdeling niet meer toe aan de bespreking van de tweede grief over de vraag of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat zij op individueel niveau bescherming kan inroepen van de Turkse autoriteiten. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en het besluit van 24 december 2024 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 april 2025 in zaak nr. NL24.52236;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 24 december 2024, V-[…];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025
984