ECLI:NL:RVS:2025:2822
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 december 2024. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 6 december 2024 aan betrokkene was opgelegd, onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en kende schadevergoeding toe. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het JCS (Justitiële Jeugdinrichting) op het moment van de grensdetentie van betrokkene geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan op 25 juni 2025 door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.