202403745/1/R4.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1204. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de raad van de gemeente Vijfheerenlanden het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren van de gemeente Vijfheerenlanden" vastgesteld.
Bij uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1204, heeft de Afdeling het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2025, waar [verzoekster] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Duijster-de Boef, als partij gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Artikel 8:119,eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Inleiding
2. Het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren van de gemeente Vijfheerenlanden" heeft kort gezegd betrekking op de onderwerpen "Wonen" en "Parkeren" in de gemeente Vijfheerenlanden. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] tegen het bestemmingsplan ongegrond verklaard. Het plan is daarmee onherroepelijk geworden.
[verzoekster] heeft in het vervolg van de uitspraak van 26 april 2022 herhaaldelijk verzocht die uitspraak of een daaraan gerelateerde uitspraak te herzien. De Afdeling heeft zich in verschillende uitspraken gebogen over de door [verzoekster] ingediende verzoeken om herziening. Het gaat daarbij om de uitspraken van:
- 20 juli 2022, in zaak nr. 202203555/2/R4, waarbij het verzoek om herziening van de uitspraak van 26 april 2022, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, is afgewezen;
- 23 november 2023, in zaak nr. 202203555/3/R4, waarbij het verzet tegen de uitspraak van 20 juli 2022, ongegrond is verklaard;
- 6 maart 2024, in zaak nr. 202307583/2/R4, waarbij het verzoek om herziening van de uitspraak van 23 november 2023, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, is afgewezen;
- 4 juni 2024, in zaak nr. 202307583/3/R4, waarbij het verzet tegen de uitspraak van 6 maart 2024, ongegrond is verklaard.
3. [verzoekster] heeft een derde verzoek om herziening ingediend. Zij verzoekt de Afdeling om de uitspraak van 4 juni 2024 en de uitspraken daarvoor te herzien. Zoals overwogen onder 2 van deze uitspraak heeft de Afdeling eerdere verzoeken van [verzoekster] afgewezen. Omdat op grond van artikel 8:119 van de Awb van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, als de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, is het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij al eerder met toepassing van artikel 8:119 van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor een uitspraak op het verzet tegen een dergelijke uitspraak op een herzieningsverzoek. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak, dat is de uitspraak van 26 april 2022.
De gronden van het verzoek
4. [verzoekster] voert aan dat de procedure nog niet is beëindigd, omdat er geen onafhankelijke en onpartijdige behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden. De belangen van de gemeente zijn volgens haar voorop gesteld. [verzoekster] voert verder aan dat zij nog steeds bezwaar heeft tegen het bestemmingsplan en ook dat zij bezwaar heeft tegen verlegging van de kadastergrenzen en de vaststelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie op 24 september 2019. De misbruikte besluiten mogen niet in de Omgevingswet worden opgenomen, aldus [verzoekster].
Beoordeling van het verzoek
5. [verzoekster] heeft na de vaststelling van het bestemmingsplan gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Awb haar bood om het bestemmingsplan te bestrijden. Zij heeft beroep ingesteld beroep bij de Afdeling. Daarmee zijn alle stappen gebruikt die de wetgever haar biedt. Ook is [verzoekster] in de gelegenheid geweest om haar standpunten aan de hand van feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft [verzoekster] ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. Zij heeft een veelheid aan argumenten aangedragen en veel stukken ingediend die haar visie op het geschil mede hebben onderbouwd. Daar tegenover stonden de eveneens onderbouwde standpunten van de raad. Met de uitspraak van 26 april 2022 kwam aan de procedure een einde en is het bestemmingsplan van 10 juni 2021 onherroepelijk geworden. Tegen het bestemmingsplan staat geen gewone voorziening meer open. Wel kent de Awb een buitengewoon rechtsmiddel, namelijk herziening. Daar heeft [verzoekster] om verzocht.
6. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht maar die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen.
Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het bijzondere rechtsmiddel biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerst lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria voldaan moet worden.
7. Uit het verzoek om herziening blijkt heel duidelijk dat [verzoekster] het nog altijd niet eens is met het bestemmingsplan. Ook blijkt dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling over haar beroepsgronden. Dit heeft [verzoekster] ook kenbaar gemaakt in eerdere verzoeken om herziening. Dat op zichzelf vormt geen reden om haar verzoek om herziening in te willigen. Er moet namelijk zijn voldaan aan de criteria die hiervoor onder 1 zijn genoemd en onder 6 zijn uitgelegd.
8. De Afdeling heeft terdege kennisgenomen van het derde verzoek van [verzoekster] en wat zij daarover op de zitting van 26 mei 2025 heeft toegelicht. Ook heeft de Afdeling het dossier doorgenomen van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 26 april 2022. De feiten en omstandigheden die [verzoekster] in haar verzoek aanvoert, komen overeen met de feiten en omstandigheden die zij in beroep bij de Afdeling tegen het besluit van de raad van 10 juni 2021 heeft aangevoerd. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
9. Dat betekent, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
10. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
341-1089