ECLI:NL:RVS:2025:2847

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202305492/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor hondenuitlaatservice in natuurgebied Nuenen

Op 25 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een omgevingsvergunning die was verleend aan [appellante] voor het tijdelijk gebruiken van percelen in Nuenen voor een hondenuitlaatservice. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten op 7 januari 2021. De percelen, gelegen in een natuurgebied, zijn met een hek omheind en worden al jaren gebruikt voor het bedrijfsmatig uitlaten van honden. Het college verleende de vergunning ondanks dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Nuenen", dat de bestemming "Natuur" heeft. Tegen deze vergunning hebben [partij C] en de Stichting Brabantse Milieufederatie bezwaar gemaakt, omdat zij vrezen voor nadelige gevolgen voor de natuur. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 30 juni 2023 de bezwaren van [partij C] en de Stichting gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, terwijl [partij C] en de Stichting voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 februari 2025. In de uitspraak bevestigt de Afdeling de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen, omdat het gebruik van de percelen niet leidt tot significante aantasting van de ecologische waarden van het natuurgebied. De Afdeling concludeert dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties en dat de belangenafweging door het college deugdelijk is.

Uitspraak

202305492/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], tevens handelend onder de naam [naam bedrijf],
wonend in Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 30 juni 2023 in zaken nrs. 22/329, 22/334, 22/335 en 22/337 in het geding tussen:
[partij A], [partij B], [partij C] en Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de Stichting)
en
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2021 heeft het college aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruiken van percelen aan de Rullen, kadastraal bekend als gemeente Nuenen, sectie B, nummers 3295 en 3296 (hierna: de percelen), voor een hondenuitlaatservice en het plaatsen van een tijdelijk hekwerk.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 december 2021 heeft het college het door [partij C] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 januari 2021, onder aanvulling van de motivering en onder toevoeging van een voorschrift, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 30 juni 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [partij C] en de Stichting daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2021 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op de bezwaren van [partij C] en de Stichting te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. [partij C] en de Stichting hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij C] en de Stichting hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2023 heeft het college de bezwaren van [partij C] en de Stichting tegen het besluit van 7 januari 2021 ongegrond verklaard en dit besluit, onder aanvulling van de motivering en onder toevoeging van twee voorschriften, in stand gelaten.
Tegen deze besluiten hebben [partij C] en de Stichting beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij C] en de Stichting hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 februari 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat in Eindhoven, en
S. Hunink, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Mutsaers-Ozturk en ing. M.J.A. Ras, zijn verschenen. Verder zijn op zitting [partij C] en de Stichting, bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. R. Hörchner, advocaat in Breda, en [gemachtigde], en [partij B], eveneens bijgestaan door mr. R. Hörchner, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3.       [appellante] is eigenaresse van de percelen. Deze percelen zijn met een hek omheind en worden al sinds jaren gebruikt voor het bedrijfsmatig uitlaten van honden. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Nuenen" (hierna: het bestemmingsplan). Op de percelen rust de bestemming "Natuur". De percelen hebben samen een oppervlakte van ongeveer 2 hectare en liggen in de Stiphoutse bossen, een natuurgebied van honderden hectare groot. Het gebied maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB).
Het bedrijfsmatig uitlaten van honden op de percelen en het met het oog op dat gebruik omheinen van de percelen is in strijd met het bestemmingsplan. Hiervoor heeft [appellante] een omgevingsvergunning aangevraagd en het college heeft deze omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo verleend. [partij C] en de Stichting zijn het daar niet mee eens. Zij vrezen voor nadelige gevolgen voor de natuur.
De uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 21 december 2021 niet rechtstreeks hoeft te worden getoetst aan de instructieregels die in hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) zijn opgenomen, maar het criterium van een goede ruimtelijke ordening houdt in dat wel enige betekenis toekomt aan de ligging van de percelen binnen het NNB. Bij de waardering van het daaraan verbonden belang kan, zoals het college ook heeft gedaan, worden gekeken naar de bepalingen van de IOV. De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het afwijkende gebruik niet in strijd is met artikel 3.15 van de IOV. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college de gevolgen van de omgevingsvergunning voor het NNB onvoldoende heeft onderbouwd. Het college heeft geen waarde mogen hechten aan het feit dat al jaren sprake is van bestaand, feitelijk illegaal gebruik. Het besluit van 21 december 2021 is volgens de rechtbank niet gebaseerd op een deugdelijke integrale en voldoende inzichtelijke belangenafweging. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het college in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het besluit van 21 december 2021 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet heeft voorzien van een deugdelijke motivering.
4.1.    De rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij in ieder geval moet worden gekeken naar de effecten van het hondenuitlaatterrein op het betreffende NNB als geheel, daarbij kijkend naar de aantallen honden, frequentie van het uitlaten, de plek van de locatie binnen het NNB, de invloed van hekwerken, en overige nadelige effecten op de locatie zelf en daaromheen. Eventuele alternatieven moeten beter worden onderzocht. Daarnaast zal het college verder moeten motiveren waarom eventuele andere belangen zwaarder wegen.
Gronden van het hoger beroep
5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte rechtstreeks heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 3.15 van de IOV. Hierover voert zij aan dat dit in strijd is met artikel 3.1, eerste lid, sub c, van de IOV, omdat de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo.
5.1.    Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank het besluit van 21 december 2021 niet rechtstreeks getoetst aan artikel 3.15 van de IOV. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hoeft niet rechtstreeks te worden getoetst aan dit artikel, omdat niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op het criterium van een goede ruimtelijke ordening, wel enige betekenis toekomt aan de ligging van de locatie binnen het NNB en dat bij de waardering van het daaraan verbonden belang kan worden gekeken naar de bepalingen uit de IOV. Aan de verwijzing door de rechtbank naar de artikelen 3.1, eerste lid, sub c, en 3.15 van de IOV komt niet de betekenis toe die [appellante] daaraan gehecht wil zien.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college alternatieven had moeten onderzoeken buiten het NNB, de locatiekeuze niet deugdelijk heeft onderbouwd en geen waarde had mogen hechten aan het bestaande gebruik. [appellante] verwijst daarbij onder meer naar het rapport "Effectenanalyse Natuurnetwerk Brabant Hondenuitlaatservice [naam bedrijf] te Nuenen" van 24 oktober 2023 van S. Hunink van Natuurinclusief B.V.
6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college aan het bestaande gebruik van de locatie als hondenuitlaatterrein niet zonder meer de waarde heeft mogen hechten die het daaraan heeft gehecht, omdat het geen legaal gebruik betreft. Weliswaar voert [appellante] terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 21 december 2021 een goed onderzoek naar alternatieve locaties ontbeert, maar dat leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank namelijk terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat de locatie al jarenlang als hondenuitlaatterrein wordt gebruikt, niet wil zeggen dat de activiteit strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Omdat het college het belang van de ligging van de locatie binnen het NNB heeft onderschat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de ruimtelijke afweging bij de locatiekeuze niet deugdelijk heeft onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat aan het besluit van 21 december 2021 geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd.
Het rapport waarnaar [appellante] heeft verwezen was nog niet bekend ten tijde van de uitspraak van de rechtbank, zodat de inhoud daarvan niet kon worden betrokken bij haar beoordeling van de besluiten van 21 december 2021.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
8.       [partij C] en de Stichting hebben incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellante] gegrond is. Nu de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaart, wordt aan deze voorwaarde niet voldaan. Het incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen en dit behoeft dus geen inhoudelijke bespreking.
De besluiten van 20 december 2023
9.       Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2023 heeft het college opnieuw op de bezwaren van de Stichting en [partij C] tegen het besluit van 7 januari 2021 beslist. Het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 7 januari 2021, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Ook heeft het college twee voorschriften aan het besluit van 7 januari 2021 verbonden. Deze voorschriften houden in dat het gebruik van de percelen voor een hondenuitlaatservice is toegestaan voor maximaal vijf dagen per week, waarbij eenmaal per dag gedurende maximaal één uur aaneengesloten tussen 11.00 uur en 14.00 uur een groep van maximaal 15 (loslopende) honden mogen worden uitgelaten en dat de uitwerpselen van honden op de percelen dezelfde dag nog worden opgeruimd. Aan de besluiten van 20 december 2023 heeft het college het rapport "Effectenanalyse Natuurnetwerk Brabant Hondenuitlaatservice [naam bedrijf] te Nuenen" van 24 oktober 2023 van S. Hunink van Natuurinclusief B.V. (hierna: het rapport) ten grondslag gelegd.
De besluiten van 20 december 2023 worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
De gronden van het beroep
10.     [partij C] en de Stichting betogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Daartoe voeren zij aan dat het hekwerk een belemmering oplevert voor de aanwezige dieren in het natuurgebied. Verder voeren zij aan dat het gebruik van de percelen als hondenuitlaatterrein een verstoring en een gevaar oplevert voor de aanwezige flora en fauna in het natuurgebied. Hiervoor verwijzen zij naar verschillende rapporten en onderzoeken. Volgens [partij C] en de Stichting heeft het college in de belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan de bestemming "Natuur" die op de percelen rust en de ligging van de percelen binnen het NNB.
Ook betogen [partij C] en de Stichting dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de schade aan de natuur die het gebruik van de percelen als hondenuitlaatterrein meebrengt. Volgens hen had het college zich niet mogen baseren op het rapport van 24 oktober 2023. [partij C] en de Stichting beroepen zich onder meer op een second opinion van 6 november 2023 van A.P.A. Vos van Bosadvies.
Ten slotte betogen [partij C] en de Stichting dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties.
10.1.  Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
10.2.  In de belangenafweging moet het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet alleen rekening houden met de bestemming "Natuur" die op de percelen rust, maar ook met provinciale belangen, waarbij in ieder geval moet worden gekeken naar de effecten van het hondenuitlaatterrein op het betreffende NNB als geheel. Daarbij is van belang het aantal honden, de frequentie van het uitlaten, de plek van de locatie binnen het NNB, de invloed van de hekwerken, en overige nadelige effecten op de locatie zelf en daaromheen.
10.3.  Uit het rapport van 24 oktober 2023 volgt dat de percelen zijn gelegen in een gebied dat is aangewezen als beheertype N16.03 (Droog bos met productie). Het gebied bestaat overwegend uit een voormalig naaldhoutaanplant van grove den. Inmiddels groeien in het gebied ook loofbomen, waaronder voornamelijk de zomereik, berk en een enkele Amerikaanse eik. In de ondergroei groeien lijsterbes, berk, Amerikaanse vogelkers en hulst. De kruidlaag bestaat onder meer uit diverse algemene varens, diverse mossoorten, opkomende dennetjes, lijsterbes, berkjes en sporadisch ook struikhei of plekken met bochtige smele. De bodem is op veel plekken onbegroeid. De ondergroei en loofboomsoorten zijn op het perceel met nummer 3295 redelijk ontwikkeld. Op het perceel met nummer 3296 is sprake van overwegend grove den met een relatief minder goed ontwikkelde kruid- en struiklaag en een relatief groot oppervlakte onbegroeid naalddek. Her en der is de kruid- en struiklaag beter ontwikkeld, bestaande uit struikheivegetatie met pijpestrootje en bochtige smele of opschot van Amerikaanse vogelkers met op de bodem mossen en varens. De biotische kwaliteit voor dit type wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende broedvogelsoorten, waarvan enkele bodembroeders en daarnaast boomnest-  en holtebroeders. Aangetroffen soorten zijn de appelvink in 2021, de boomklever in 2008 tot en met 2020, de keep in 2018 en de zwarte specht in 2017. Andere kwalificerende soorten zijn in de ruime omgeving niet bekend.
Tijdens het veldbezoek is een ree waargenomen op het naburige perceel ten zuidwesten van het gebied. Ook zijn diverse vogelsoorten aangetroffen op de percelen, zoals de grote bonte specht, de houtduif, de koolmees en de gaai.
Verder volgt uit het rapport dat het hekwerk aan de noordoostzijde ongeveer 2 m hoog is, bestaande uit een raster en bovenaan 3 puntdraden. Aan de onderzijde is over de gehele lengte een dichter raster geplaatst dat deels is ingegraven. Hoogstwaarschijnlijk om honden (of andere dieren) te beletten om op het naburige terrein te komen. Het overige raster is ongeveer 1,10 tot 1,20 m hoog met 1 puntdraad.
De conclusie van het rapport luidt dat er geen sprake is van een significante aantasting van het betreffende beheertype. Weliswaar is er mogelijk kans op een verstoring van kwalificerende broedvogels of een toename van de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van het gebied door honden, maar deze is niet zodanig dat er sprake is van een significante aantasting die zal leiden tot een gevaar voor het doelbereik of de huidige kwaliteit. Verder worden er geen effecten verwacht die kunnen leiden tot oppervlakteverlies of verlies van de samenhang met naburige NNB-gebieden. In het rapport wordt voorgesteld om de voorschriften als genoemd onder rechtsoverweging 9 te hanteren om de mogelijke (niet-significante) gevolgen op het NNB te beperken.
Mocht het college zich baseren op het rapport?
10.4.  Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd.
10.5.  De Afdeling is van oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op het rapport van 24 oktober 2023. De door [partij C] en de Stichting overgelegde rapporten en onderzoeken geven slechts in algemene zin aan wat de effecten zijn van honden op de natuur en zijn niet toegespitst op de percelen. De second opinion van 6 november 2023 ziet niet op de percelen, maar op een ander hondenuitlaaterrein aan de Mikboomweg in Nuenen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Belangenafweging
10.6.  De Afdeling is van oordeel dat het college zich op basis van het rapport op het standpunt heeft mogen stellen dat de activiteit geen negatieve invloed heeft op het behoud van de ecologische waarden en kenmerken van het natuurbeheertype. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het NNB ter plaatse en als geheel kwantitatief en kwalitatief niet wordt aangetast. Verder heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het gebied niet zodanig wordt verstoord door de activiteiten dat de kwalificerende broedvogels zich in het geheel niet zouden kunnen vestigen in het bos. Daarbij zijn de door het college gestelde voorschriften aan het gebruik van de percelen als hondenuitlaatterrein van belang. Deze voorschriften zorgen namelijk voor een beperking van de mogelijk verstorende werking op broedvogels, doordat de activiteiten plaatsvinden in de minst kwetsbare periode. Verder is het van belang dat de percelen samen maar ongeveer 2 hectare groot zijn, waardoor de mogelijke (niet-significante) verstoring voor de aanwezige soorten beperkt blijft.
Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het hekwerk niet ertoe leidt dat de percelen als onderdeel van het natuurgebied ontoegankelijk zijn voor de kwalificerende soorten. De relevante kwalificerende soorten kunnen allen het hekwerk over vliegen of passeren door de maaswijdte van het hekwerk. De belemmering voor migratieroutes en leefgebieden van de kwalificerende soorten blijft hierdoor beperkt. Dat enkele zoogdiersoorten de percelen niet kunnen bereiken, maakt niet dat kwalificerende soorten als onderdeel van het natuurbeheertype worden belemmerd door het geplaatste hekwerk. Het gebruik leidt niet tot oppervlakteverlies of verlies van samenhang met andere NNB-gebieden, omdat met de activiteit niet wordt voorzien in boskap of andere vormen van activiteiten die kunnen leiden tot een oppervlakteverlies.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Alternatieve locaties
10.7.  Het college moet beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project waarvoor vergunning is aangevraagd. Als dat project op zichzelf aanvaardbaar is, dan kan het college in beginsel niet vanwege alternatieven voor dat project weigeren daaraan mee te werken. Het college kan dat alleen weigeren als op voorhand duidelijk is dat met één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
10.8.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. Het tijdelijk huren van een (voormalig) agrarisch perceel bleek niet mogelijk, omdat de eigenaren van dat perceel niet wilden verhuren vanwege risico's voor hun agrarische activiteiten. Bovendien was het te kostbaar om dat perceel geschikt te maken als hondenuitlaatterein. Het kopen van percelen elders was geen optie, omdat er geen aanbod was. Eén perceel leek geschikt, maar de betreffende gemeente bleek niet bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het gebruik daarvan als hondenuitlaatterrein. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat met alternatieve locaties geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
10.9.  De conclusie van de Afdeling is dat het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep
11.     Het beroep is ongegrond.
12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de [partij C] van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.       verklaart het beroep tegen de besluiten van 20 december 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
531-1135
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 3.1 Toepassingsbereik IOV
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:
[…]
c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
[…]
Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.
2. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
[…]
Bestemmingsplan "Buitengebied Nuenen"
Artikel 17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bosbouw en houtproductie;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
[…]