202303452/1/R4.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Ammerzoden, gemeente Maasdriel,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Ammerzoden wijziging 2022, [locatie 1]" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 maart 2025, waar [appellant A], bijgestaan door ing. P.J.M. van Leest, en het college, vertegenwoordigd door T.W. Tuenter en S. Bosch, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij A], vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpwijzigingsplan is op 12 oktober 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning in het achtererfgebied van het woonperceel aan de [locatie 1] in de kern Ammerzoden, gemeente Maasdriel. Het wijzigingsplangebied is inmiddels afgesplitst van dat woonperceel en heeft de adresaanduiding [locatie 2] gekregen. Het wijzigingsplangebied heeft een oppervlakte van 490 m² en grenst aan de zuidzijde aan de doodlopende weg Molenerf. [partij A] en [partij B] zijn de eigenaars van het wijzigingsplangebied. De woning waarin het wijzigingsplan voorziet, is inmiddels gerealiseerd.
3. Het college heeft het wijzigingsplan vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 19.7 van de regels van het bestemmingsplan "Ammerzoden" (hierna: het bestemmingsplan onderscheidenlijk de bestemmingsplanregels). Op grond van het bestemmingsplan rust op het gehele wijzigingsplangebied de enkelbestemming "Wonen", de bouwaanduiding "bijgebouwen" en de gebiedsaanduiding "wro-zone - bebouwd gebied". Het wijzigingsplan kent een bouwvlak met de bouwaanduiding "vrijstaand" (hierna: het bouwvlak) toe aan het wijzigingsplangebied. De bouwaanduiding "bijgebouwen" is door het wijzigingsplan niet meer van toepassing binnen het bouwvlak en op een strook grond die aan het Molenerf grenst. De bestemming "Wonen" blijft van toepassing op het gehele wijzigingsplangebied.
4. [appellant] woont aan de [locatie 3], naast de woning aan de [locatie 1]. Een gedeelte van het achtererfgebied van [appellant] grenst aan de noordzijde van het wijzigingsplangebied. De kleinste afstand tussen die erfgrens en de woning van [appellant] is ongeveer 12 m. De kleinste afstand tussen die erfgrens en het bouwvlak is ongeveer 4,7 m. [appellant] kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen.
Het toetsingskader
5. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
6. De relevante bepalingen uit de Wro, de bestemmingsplanregels en de regels van het wijzigingsplan (hierna: de wijzigingsplanregels) zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Het beroep
Ingetrokken beroepsgronden
7. [appellant] heeft in een nader stuk zijn beroepsgrond over de ontsluiting van het wijzigingsplangebied ingetrokken. Op de zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat de Afdeling in deze uitspraak niet hoeft in te gaan op wat hij in zijn beroepschrift heeft aangevoerd over de volledigheid van de zienswijzennota, de juistheid van het participatieverslag en de bereikbaarheid voor de hulpdiensten.
Woningbouwprogramma
8. [appellant] betoogt dat bij vaststelling van het wijzigingsplan niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder b, van de bestemmingsplanregels, omdat het college niet goed heeft beoordeeld of de met het wijzigingsplan voorziene woning past binnen het door de raad van de gemeente Maasdriel op 10 december 2020 vastgestelde Woningbouwprogramma 2021-2030 van de gemeente Maasdriel (hierna: het Woningbouwprogramma). [appellant] voert aan dat het Woningbouwprogramma een afwegingssystematiek en kwaliteitskader voor kleine woningbouwontwikkelingen bevat aan de hand waarvan het college had moeten toetsen of woningbouw in dit geval passend is. Verder voert [appellant] aan dat het college had moeten toetsen of sprake is van inbreiding, omdat volgens [appellant] in de toelichting bij het Woningbouwprogramma staat dat sprake moet zijn van inbreiding. Volgens [appellant] is in dit geval geen sprake van inbreiding, omdat de nieuwbouw niet is voorzien op een bestaande open ruimte binnen de bebouwde kom, maar op een reeds bebouwde ruimte binnen de bebouwede kom. [appellant] verwijst hierbij naar de omschrijving van het begrip ‘inbreiding’ in bijlage 1 bij de Welstandsnota van de gemeente Maasdriel en wijst erop dat in het wijzigingsplangebied een bij de woning aan de [locatie 1] behorend bijgebouw stond. Ten slotte voert [appellant] aan dat het wijzigingsplan, anders dan het college stelt, niet leidt tot een versnelling van het Woningbouwprogramma, omdat het wijzigingsplan maar één woning mogelijk maakt.
8.1. In het Woningbouwprogramma zijn 150 woningen gereserveerd voor diverse particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen tot maximaal vijf woningen. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de woningbouw waarin het wijzigingsplan voorziet, past binnen het Woningbouwprogramma. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking. De afwegingssystematiek en het kwaliteitskader voor kleine woningbouwontwikkelingen waarop [appellant] zich beroept, is vervat in het door het college vastgestelde document ‘Afwegingssystematiek en kwaliteitskader Ruimtelijke woningbouwontwikkelingen’. Dat document maakt geen onderdeel uit van het Woningbouwprogramma. Gelet daarop heeft artikel 19.7.1, aanhef en onder b, van de bestemmingsplanregels geen betrekking op dat door het college vastgestelde document. Verder vereisen het Woningbouwprogramma en de toelichting daarbij niet dat bij kleine woningbouwinitiatieven sprake moet zijn van inbreiding. Anders dan bij initiatieven met vijf of meer woningen is de reservering van kleinere initiatieven niet gekoppeld aan de kernen binnen de gemeente Maasdriel. De Afdeling is overigens van oordeel dat de in de Welstandsnota vervatte omschrijving van het begrip ‘inbreiding’ niet van toepassing is op de in de toelichting bij het Woningbouwprogramma vervatte tegenstelling ‘inbreiding / uitbreiding’ en dat bij de in het wijzigingsplan voorziene woningbouw geen sprake is van uitbreiding, maar van inbreiding. Ten slotte volgt uit het Woningbouwprogramma en de toelichting daarbij niet dat een klein woningbouwinitiatief geen betrekking mag hebben op slechts één woning.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundig beeld
9. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels, omdat de woningbouw niet inpasbaar is in het stedenbouwkundig beeld, gelet op het stedenbouwkundig advies "[locatie 1] (Molenerf) - Ammerzoden" van Urban Jazz van 3 september 2021 (hierna: het stedenbouwkundig advies). [appellant] voert aan dat het wijzigingsplan niet strookt met het stedenbouwkundig advies, voor zover het gaat om de positionering van het bouwvlak, de oppervlakte van de gerealiseerde bebouwing en de voorziene dakvormen. Volgens [appellant] ligt de zuidzijde van het bouwvlak niet op dezelfde lijn als de zijkant van de woning aan de [locatie 1], is de gerealiseerde bebouwing groter dan 12 x 12 m en mag een woning ook plat worden afgedekt. Verder voert [appellant] aan dat, anders dan in het stedenbouwkundig advies is vermeld, wel sprake is van een achtererfsituatie, omdat het wijzigingsplangebied niet is gesitueerd aan een openbare weg, maar achter het perceel [locatie 1]. Gelet op het aangevoerde over de achtererfsituatie, is bovendien onduidelijk of de aan zijn perceel grenzende gronden in het wijzigingsplangebied tot het achtererfgebied behoren, bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), waar bijbehorende bouwwerken vergunningvrij mogen worden gebouwd, zo betoogt [appellant].
9.1. In het stedenbouwkundig advies staat onder de kop ‘Overweging’: "De kaveloppervlakte van 490 m² is geschikt om er een vrijstaande woning op te positioneren. Qua afmetingen van het bouwoppervlak kan ik me voorstellen dat een oppervlakte van 12 x 12 meter voorstelbaar is. De rooilijn van de beoogde woning dient dan te liggen in dezelfde lijn als de zijkant van de (hoek)woning [locatie 1]. Het moet hier dan echt gaan om een woning met een dorpse uitstraling. De nieuwe woning hoort qua uitstraling meer bij de sfeer van de woningen aan de Voorstraat en niet bij de platte woningen aan het Molenerf. In relatie tot de omgeving is dan een bouwmassa van 1 bouwlaag met kap hier aan te bevelen. Grotere afmetingen zijn hier niet wenselijk. De verplichting van een kap is hierin wel belangrijk. […] Mijns inziens hoeft hier niet per se sprake te zijn van een achtererfsituatie. De drie woningen aan het Molenerf hebben weliswaar een oriëntatie op de Molendijk, maar worden (ook) ontsloten op het Molenerf. Het 'sociale leven' van die woningen vindt ook aan de zijde plaats van het Molenerf. Dat dit een weg is die eigendom is van de VvE is stedenbouwkundig gezien niet relevant."
Vervolgens staat onder de kop ‘Advies’:
"Vanuit stedenbouwkundig perspectief is het advies om goedkeuring te verlenen aan de kavelsplitsing en de ontwikkeling van een nieuwe woning aan het Molenerf mogelijk te maken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de bovengenoemde afmetingen en positionering (rooilijn)."
9.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak 12 x 8 m groot is en aan de zuidzijde iets voorbij, maar nagenoeg in het verlengde van, de zijkant van de woning aan de [locatie 1] ligt. De Afdeling is van oordeel dat in de positionering van het bouwvlak en de oppervlakte van de gerealiseerde bebouwing geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college de woningbouw waarin het wijzigingsplan voorziet niet inpasbaar heeft mogen achten binnen het stedenbouwkundige beeld. Voor de positionering van het bouwvlak neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat het college op de zitting heeft toegelicht dat uit het stedenbouwkundig advies niet volgt dat de rooilijn van de nieuwe woning, dan wel het bouwvlak, precies op dezelfde lijn moet liggen als de zijgevel van de woning aan de [locatie 1]. Volgens het college biedt de formulering ‘in dezelfde lijn’, als vermeld in het stedenbouwkundig advies, enige speelruimte die past in de directe omgeving van het wijzigingsplangebied, omdat daar sprake is van rooilijnen die ten opzichte van elkaar getrapt verlopen. Verder moet voor de oppervlakte van de gerealiseerde bebouwing een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de woning en anderzijds de bijgebouwen en de aan- en uitbouwen. Artikel 19.7.1, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels en het stedenbouwkundig advies hebben alleen betrekking op woningbouw. Een woning mag, anders dan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, alleen in het bouwvlak worden gesitueerd. Dit volgt uit artikel 3.2.2, aanhef en onder a, en artikel 3.2.3, aanhef en onder a, van de wijzigingsplanregels. Gelet daarop is in het wijzigingsgebied een woning met een grondvlak van maximaal 12x 8 m toegestaan. De gerealiseerde bebouwing waar [appellant] op doelt, bestaat niet alleen uit de woning, maar ook uit aan- en uitbouwen waarvan de stedenbouwkundige inpasbaarheid in dit geval niet relevant is.
In zoverre slaagt het betoog niet.
9.3. Gelet op de nabijgelegen woningen aan de Voorstaat, die vanaf de eerste bouwlaag van een schuine kap zijn voorzien, beveelt het stedenbouwkundig advies aan om de bouwmassa niet groter te laten worden dan één bouwlaag met kap. Een plat afgedekte woning met twee bouwlagen, zoals die elders aan het Molenerf zijn gerealiseerd, wordt in het stedenbouwkundig advies onwenselijk geacht. Het college heeft aan het stedenbouwkundig advies op dit punt gevolg gegeven, gelet op de voor het bouwvlak in de verbeelding opgenomen maatvoering "maximum bouwhoogte: 8 m; maximum goothoogte: 3 m", bezien in samenhang met artikel 3.2.2, aanhef en onder b, c en d, van de wijzigingsplanregels. Daaruit volgt immers dat, voor zover de bouwmassa van de woning groter wordt dan één bouwlaag, sprake moet zijn van een bouwlaag met een schuine kap. De mogelijkheid om een woning plat af te dekken was al opgenomen in artikel 19.2.2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels. Gelet op de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder f, van de bestemmingsplanregels mocht het college die mogelijkheid niet ongedaan maken. In dit geval is een plat afgedekte woning met meerdere bouwlagen echter niet toegestaan als gevolg van de maximale goothoogte. Naar het oordeel van de Afdeling is in wat het stedenbouwkundig advies vermeldt over de maximale bouwmassa geen grond gelegen voor het oordeel dat het college de woningbouw waarin het wijzigingsplan voorziet, niet inpasbaar heeft mogen achten binnen het stedenbouwkundige beeld.
In zoverre slaagt het betoog niet.
9.4. Voor zover het stedenbouwkundig advies het al dan niet bestaan van een achtererfsituatie van belang acht, heeft de stedenbouwkundig adviseur in dat kader alleen de situering aan, en het feitelijke gebruik van, het Molenerf bepalend geacht. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de openbaarheid van het Molenerf stedenbouwkundig van betekenis is en dat het college het stedenbouwkundig advies daarom niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn standpunt dat de woningbouw inpasbaar is in het stedenbouwkundig beeld.
De vraag waar het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II van het Bor in het wijzigingsplangebied is gesitueerd, moet worden beantwoord aan de hand van de in die bijlage vervatte regels. In de omstandigheid dat voor [appellant] onduidelijk is hoe het antwoord op die vraag luidt, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het wijzigingsplan onrechtmatig is. De Afdeling merkt hierbij overigens nog op dat het antwoord op die vraag onverlet laat dat op grond van het wijzigingsplan bebouwing is toegestaan op de aan het perceel van [appellant] grenzende gronden in het wijzigingsplangebied. Dat volgt uit de bouwaanduiding "bijgebouwen" die op die gronden rust, bezien in samenhang met artikel 3.2.3, aanhef en onder a en f, van de wijzigingsplanregels.
Het betoog slaagt niet.
Aangrenzende waarden en belangen
10. [appellant] betoogt verder dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder d, van de bestemmingsplanregels. [appellant] voert aan dat het wijzigingsplan ten onrechte voorziet in bouwmogelijkheden tot aan zijn perceelsgrens voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen tot een hoogte van 5 m. In dit verband voert [appellant] ook aan dat de verbeelding van het wijzigingsplan geen melding maakt van een bouwaanduiding "bijgebouwen". Verder voert [appellant] aan dat het wijzigingsplan leidt tot aantasting van zijn privacy, geluidsoverlast, ontneming van zonlicht in zijn tuin, toename van verstening en afname van groen. De toename van verstening en de afname van groen, als gevolg van de reductie van het onbebouwde oppervlak, is bovendien in strijd met kernopgave 1 van de Omgevingsvisie Bommelerwaard" uit 2022 (hierna: de Omgevingsvisie), zo betoogt [appellant].
10.1. Anders dan [appellant] aanvoert, is op de verbeelding van het wijzigingsplan de bouwaanduiding "bijgebouwen" opgenomen. Die aanduiding rust op alle gronden in het wijzigingsplangebied die aan het perceel van [appellant] grenzen. Zoals hiervoor onder 3 is vermeld, was deze aanduiding daar in de oude situatie ook van toepassing. Gelet op artikel 19.2.3, aanhef en onder a en f, van de bestemmingsplanregels, mochten in de oude situatie, net als in het wijzigingsplan, gebouwen met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximale goothoogte van 3 m tot aan de erfgrens worden gebouwd. In zoverre worden de belangen van [appellant] niet onevenredig geschaad door het wijzigingsplan.
[appellant] heeft ter zake van wat hij verder heeft aangevoerd niet geconcretiseerd op welke wijze en in hoeverre het wijzigingsplan kan leiden tot aantasting van zijn belangen. Gelet daarop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder d, van de bestemmingsplanregels.
Kernopgave 1 wordt in de Omgevingsvisie als volgt aangeduid: "Onze leefomgeving is zoveel mogelijk klimaatbestendig, circulair, groen, biodivers en natuurinclusief." De enkele omstandigheid dat woningbouw in het wijzigingsplangebied tot een afname van het onbebouwde oppervlak zal leiden, brengt hoe dan ook niet met zich dat het wijzigingsplan met die voor de hele gemeente geldende en algemeen geformuleerde kernopgave 1 in strijd moet worden geacht.
Het betoog slaagt niet.
Nadere eisen
11. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 19.7.1, aanhef en onder f, van de bestemmingsplanregels, omdat de nadere eisen als bedoeld in artikel 19.4 van de bestemmingsplanregels niet in de wijzigingsplanregels zijn overgenomen.
11.1. Uit artikel 19.7.1, aanhef en onder f, van de bestemmingsplanregels volgt dat het wijzigingsplan geen afbreuk mag doen aan artikel 19.4. Door de inhoud van artikel 19.4 niet in de wijzigingsplanregels over te nemen, heeft het college niet gehandeld in strijd met artikel 19.7.1, aanhef en onder f. Artikel 19.4 blijft immers onverkort gelden in het wijzigingsplangebied, omdat uit artikel 3.6, derde lid, van de Wro volgt dat het wijzigingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Antidubbelregel
12. [appellant] betoogt verder dat het college het wijzigingsplan in strijd met de in artikel 26 van de bestemmingsplanregels vervatte antidubbelregel heeft vastgesteld. [appellant] voert aan dat de gronden in het wijzigingsplangebied al in aanmerking zijn genomen om gebruik te maken van de maximale bebouwingsmogelijkheden op het oorspronkelijke perceel [locatie 1].
12.1. Artikel 26 van de bestemmingsplanregels heeft geen betrekking op wijzigingsplannen, maar op bouwplannen. Alleen al daarom doet de door [appellant] gestelde strijdigheid zich niet voor.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
610-947
BIJLAGE
De Wro
Artikel 3.6
1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen
het plan kunnen wijzigen;
[…]
3. Een wijziging of uitwerking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, maakt deel uit van het plan en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe wijziging of uitwerking.
[…]
De bestemmingsplanregels
Artikel 19.2.2
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
[…]
c. woningen mogen plat of met een kap worden afgedekt. In het laatste
geval bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 65°, met
dien verstande dat indien de bestaande dakhelling kleiner is, de
bestaande dakhelling is toegestaan;
[…]
Artikel 19.2.3
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
a. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden
gesitueerd in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding
'bijgebouwen', onverminderd het bepaalde onder b;
[…]
f. de goothoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag maximaal
3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 5 m;
[…]
Artikel 19.4
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te
stellen;
b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te
voorkomen;
d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende terreinen te voorkomen.
Artikel 19.7.1
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - bebouwd gebied" kunnen Burgemeester en wethouders de bebouwingsmogelijkheden van gronden met deze bestemming te wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:
a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging
aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en
wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke
ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de
geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;
b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de
gemeente Maasdriel;
c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld;
d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden
geschaad;
e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is
aangetoond;
f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven."
Artikel 26
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De wijzigingsplanregels
Artikel 3.2.2
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
a. woningen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
b. de nokhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
d. woningen mogen plat of met een kap worden afgedekt. In het
laatste geval bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal
65°, met dien verstande dat indien de bestaande dakhelling kleiner
is, de bestaande dakhelling is toegestaan.
[…]"
Artikel 3.2.3
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
a. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden
gesitueerd in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding
'bijgebouwen', onverminderd het bepaalde onder b;
[…]
f. de goothoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag maximaal
3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 5 m;
[…]