202302281/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Veldhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 27 februari 2023 in zaak nr. 22/1465 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van de gemeente Veldhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2021 heeft de raad een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft de raad het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2021 herroepen en informatie openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 27 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op gedeeltelijke openbaarmaking van het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de weigering om de geluidsopname van de presidiumvergadering openbaar te maken, het besluit van 21 juni 2022 in zoverre vernietigd en bepaald dat de raad in zoverre geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.R.P. Bastiaans, advocaat in Maastricht, is verschenen. Via een online videoverbinding heeft mr. drs. A.C.M. Brom, gemachtigde van [appellante], aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. Bij brief van 16 juli 2021 heeft [appellante] verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle informatie betreffende de presidiumvergadering van 30 juni 2021.
2. Per 1 mei 2022 is de Wob ingetrokken en de Wet open overheid (hierna: de Woo) in werking getreden. Vanaf die dag is de Woo op het informatieverzoek van toepassing.
3. De raad heeft het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 vertrouwelijk aan de Afdeling overgelegd. Ingevolge artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), neemt alleen de Afdeling hiervan kennis.
4. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte niet een e-mail van [appellante] aan het presidium van 13 oktober 2021, een concept-verslag van de digitale presidiumvergadering van 13 oktober 2021, de ‘Memo Presidiumvergadering d.d. 15 september 2021’ en de opdracht van de burgemeester om de geluidsopname te wissen als op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank heeft gestuurd. Uit deze documenten blijkt volgens [appellante] dat niet het presidium, maar de burgemeester heeft besloten om de geluidsopname te wissen. Zij vindt het belangrijk dat wordt vastgesteld dat de burgemeester dit heeft besloten.
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de hiervoor in 4 vermelde e-mail, het concept-verslag en de memo geen stukken die de raad als op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank had moeten sturen. Ervan uitgaande dat de geluidsopname daadwerkelijk is gewist, is voor de toetsing van het besluit van 21 juni 2022 immers niet relevant wie hiertoe heeft besloten. Daarbij heeft de raad voldoende toegelicht dat een document waarin de burgemeester opdracht geeft om de geluidsopname te wissen niet bestaat. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zo’n document wel bestaat.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geweigerd om de hiervoor in 4 vermelde e-mail en het concept-verslag bij de beoordeling van het beroep te betrekken, ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom zij die stukken niet bij haar beoordeling heeft betrokken en deze beslissing ten onrechte in overleg met een andere rechter heeft genomen.
5.1. Uit wat hiervoor in 4.1 is overwogen, volgt dat de e-mail en het concept-verslag niet relevant zijn voor de toetsing van het besluit van 21 juni 2022. In zoverre heeft [appellante] geen belang bij een beoordeling van haar betoog.
5.2. Wat [appellante] aanvoert, biedt verder geen grond om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de enkelvoudig zittende rechter die de uitspraak heeft ondertekend.
In zoverre slaagt het betoog niet.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad openbaarmaking van de in het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 vermelde persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, mocht weigeren. Volgens haar is de rechtbank er hierbij ten onrechte vanuit gegaan dat de presidiumvergaderingen een besloten karakter hebben. Het presidium is volgens haar een raadscommissie, waarbinnen een onderwerp slechts vertrouwelijk kan worden besproken als er op grond van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd. Dat is volgens haar niet gebeurd. Verder treden de deelnemers aan de vergadering wegens hun functies in de openbaarheid, zodat de raad artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, niet mocht toepassen.
6.1. Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, luidt, voor zover hier van belang:
"Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen [het belang van] de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer[.]"
6.2. Gelet op de toelichting die de raad hierover bij de rechtbank en de Afdeling heeft gegeven, is de rechtbank er terecht vanuit gegaan dat presidiumvergaderingen een besloten karakter hebben. Dat geen geheimhouding is opgelegd, doet hieraan niet af. Een vergadering kan een besloten karakter hebben zonder dat op grond van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd.
In zoverre slaagt het betoog niet.
6.3. De raad heeft het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 openbaar gemaakt, maar met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, geweigerd de in het verslag vermelde namen en functies van de deelnemers, alsmede die van twee afwezigen, openbaar te maken. Zowel de deelnemers als de afwezigen zijn personen die wegens hun functie in de openbaarheid treden. Verder betreft de openbaar gemaakte informatie een verslag van een vergadering van het presidium van de gemeenteraad. Gelet hierop is het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet aan de orde, zodat de raad artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, ten onrechte aan de weigering tot openbaarmaking ten grondslag heeft gelegd.
In zoverre slaagt het betoog.
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de geluidsopname van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 nog beschikbaar is. Hierbij voert zij aan dat de geluidsopname is gemaakt met dezelfde apparatuur die wordt gebruikt om gemeenteraadsvergaderingen op te nemen. Volgens haar worden dergelijke opnames in de cloud opgeslagen en blijkt niet dat de raad daarnaar onderzoek heeft gedaan. Verder blijkt volgens haar uit het niet verstrekken van de opdracht van de burgemeester om de opname te wissen dat de geluidsopname nog bestaat.
7.1. Gelet op de door de raad bij de rechtbank en de Afdeling gegeven toelichting op de gang van zaken rond de opname en het in dat kader verrichte onderzoek, komt het de Afdeling niet ongeloofwaardig voor dat de opname is gewist en zich nooit in de cloud heeft bevonden. Dat de raad geen document heeft overgelegd waarin de burgemeester opdracht geeft om de geluidsopname te wissen, maakt dit, mede gelet op wat hierover hiervoor in 4.1 is overwogen, niet anders.
Het betoog slaagt niet.
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop, behoeft wat [appellante] verder heeft aangevoerd geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 juni 2022, voor zover de raad daarbij heeft geweigerd om de in het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 vermelde persoonsgegevens openbaar te maken, gegrond verklaren en dat besluit in zoverre vernietigen.
De raad moet een nieuw besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar nemen, voor zover het gaat om de in het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 vermelde persoonsgegevens. De Afdeling zal hiervoor een termijn stellen. Hierbij geeft de Afdeling de raad mee dat, indien de raad opnieuw zou willen weigeren de hiervoor in 6.3 bedoelde namen en functies openbaar te maken, hij dit niet met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo, kan doen. Het belang van het goed functioneren van de gemeente of de raad is hier niet aan de orde. Hierbij is van belang dat de raad op de zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat de verslagen van presidiumvergaderingen tegenwoordig altijd volledig openbaar worden gemaakt.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juni 2022, kenmerk 22UIT02406, voor zover de raad van de gemeente Veldhoven daarbij heeft geweigerd om de in het verslag van de presidiumvergadering van 30 juni 2021 vermelde persoonsgegevens openbaar te maken, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit in zoverre;
V. draagt de raad van de gemeente Veldhoven op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Veldhoven tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Veldhoven aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
620