ECLI:NL:RVS:2025:2857

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202305505/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van het Grand Hotel Britannia in Vlissingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], wonend te Vlissingen, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juli 2023. Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het Grand Hotel Britannia, dat 205 hotelkamers en hotelappartementen omvat, met bijbehorende voorzieningen zoals restaurants en parkeervoorzieningen. [Appellant] vreest hinder van verkeer, parkeren en wind, alsook een afname van de bezonning van zijn woning. Het bouwplan is in strijd met de geldende bestemmingsplannen, wat betreft bouwhoogte en andere aspecten. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 april 2025. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank de bezwaren van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, waarbij de relevante wet- en regelgeving is nageleefd. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Uitspraak

202305505/1/R1.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vlissingen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 24 juli 2023 in zaak nr. 21/5616, 21/5617 en 21/5622 in het geding tussen onder meer:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Procesverloop
Het college heeft omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het Grand Hotel Britannia dat voorziet in 205 hotelkamers en hotelappartementen met bijbehorende voorzieningen zoals restaurants, wellness- en fitnessruimten alsmede parkeervoorzieningen op de locatie Boulevard Evertsen 244 in Vlissingen.
Bij besluit van 5 november 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 16 februari 2023 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan het besluit van 5 november 2021 te herstellen.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft het college de onderbouwing van het besluit tot vergunningverlening aangevuld.
Bij uitspraak van 24 juli 2023 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank onder meer het door [appellant] tegen het besluit van 5 november 2021, zoals gewijzigd bij besluit van 11 april 2023, ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en AVV Beheer hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant], het college en AVV Beheer hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 april 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, mr. J. Tordoff en M. Kavsitli, zijn verschenen. Voorts is ter zitting AVV Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. M.S.E. Frankhuizen, mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, advocaat in Nijmegen, [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont in de nabijheid van het te bouwen hotel en vreest onder meer verkeer-, parkeer- en windhinder, alsmede een afname van de bezonning van zijn woning en tuin, als gevolg daarvan.
3.       Het bouwplan betreft de herontwikkeling van het voormalige Grand Hotel Britannia. Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Boulevard, 5e herziening" en "Boulevard, 8e herziening". De strijd met de bestemmingsplannen ziet op de bouwhoogte, het plaatsen en realiseren van (verplaatsbare) schermen tot een hoogte van 3 meter aan de voorgevel aan de zijde van de Boulevard, het bouwen van een parkeergarage boven het peil van 7.70 meter + N.A.P. tot maximaal 9 meter + NAP en het realiseren van balkons (aan de voorzijde en achterzijde) voor zover geprojecteerd boven gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden - Verblijfsgebied' (op eigen terrein).
4.       Het college heeft voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1˚ en onder 2˚, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste en vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).
Gronden hoger beroep
Procedurele gronden
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de stukken ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd en dat er stukken ontbraken in het door de rechtbank toegezonden procesdossier.
5.1.    Het college heeft niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, maar de gewone procedure gevolgd met betrekking tot de aanvraag om omgevingsvergunning. Het ter inzage leggen van stukken, als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), was dan ook niet vereist. Het college heeft toegelicht dat de stukken desondanks onverplicht ter inzage hebben gelegen in het kader van een inspraakronde. Daarna is een besluit op de aanvraag genomen en is dit besluit bekend gemaakt waarna de bezwaarprocedure heeft opengestaan. In verband met de covid-epidemie zijn de stukken digitaal ter beschikking gesteld. Gedurende de beroepsprocedure zijn de bij de rechtbank binnengekomen stukken vervolgens aan [appellant] toegezonden. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt welke stukken hem niet ter beschikking zijn gesteld, nog daargelaten dat hij niet heeft gemotiveerd hoe hij daardoor zou zijn benadeeld.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning niet op 31 maart 2021 is verleend, zoals zij heeft overwogen, maar op 30 maart 2021 en dat daartegen geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden, omdat zijn bezwaar geacht is zich te richten tegen een besluit van 31 maart 2021.
6.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat het collegebesluit dateert van 30 maart 2021 en dat het besluit op 31 maart 2021 aan AVV Beheer is bekendgemaakt. Het bezwaar van [appellant] tegen de omgevingsvergunning is voorts inhoudelijk behandeld en daarop is besloten bij besluit van 5 november 2021.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt dat AVV Beheer door het college ten onrechte als aanvrager en vergunninghouder is aangemerkt.
7.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat AVV Beheer door het college ten onrechte als aanvrager en vergunninghouder is aangemerkt. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.2 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Inhoudelijke gronden
Bestemmingsplan
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet aan het juiste bestemmingsplan heeft getoetst en dat er geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is om de hoogte van het hotel en het paviljoen toe te staan. [appellant] voert onder meer aan dat in de koopovereenkomst van het perceel is vastgelegd dat, ten onrechte, aan "Boulevard, 8e herziening" moet worden getoetst.
8.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat niet aan het juiste bestemmingsplan is getoetst en op de toepasselijke binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.2 tot en met 8.5 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan nog toe dat de omstandigheid dat in de koopovereenkomst een passage is opgenomen over het bestemmingsplan waaraan getoetst moet worden, wat daar verder van zij, geen grond biedt voor het oordeel dat niet aan het juiste planologische kader is getoetst.
Het betoog slaagt niet.
Bezonning
9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank de door het college overgelegde bezonningsstudie niet juist heeft beoordeeld en dat het oordeel dat het bouwplan geen onevenredige gevolgen heeft voor zijn woning niet op een gedegen onderzoek door de rechtbank zelf steunt.
9.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat het bouwplan onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning van zijn woning. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11.5 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank zelf onderzoek had moeten doen, overweegt de Afdeling nog dat het college diende te beslissen op de aanvraag en de bezonningsonderzoeken in die beoordeling heeft meegenomen. Voor het oordeel dat het college zich niet op die onderzoeken heeft mogen baseren had [appellant] de uitkomst van die bezonningsonderzoeken gemotiveerd dienen te betwisten. Dit heeft hij niet voldoende gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Verkeershinder
10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het hotel een toename van de verkeershinder en daarmee een onveilige situatie tot gevolg zal hebben.
10.1.  Het college heeft toegelicht dat de toename van het verkeer ten opzichte van wat ter plaatse planologisch reeds is toegestaan beperkt is en van een zodanige toename geen onveilige situaties zijn te verwachten. De maximum verkeerscapaciteit van de Kenau Hasselaarstraat wordt door de toename van het aantal verkeersbewegingen niet overschreden en deze straat kan de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen opvangen. Het door [appellant] aangevoerde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan dat standpunt. De enkele vrees voor een verkeersonveilige situatie is onvoldoende voor het oordeel dat het college geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Luchtkwaliteit en geluidsoverlast
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevolgen van de toename van het verkeer voor de luchtkwaliteit en de geluidsoverlast niet juist heeft beoordeeld.
11.1.  Het college heeft aan zijn besluitvorming het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit Boulevard Evertsen 244" van Agel Adviseurs van 18 maart 2021 ten grondslag gelegd, waarin is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bouwplan. Uit hetgeen hiervoor onder 10.1 is overwogen volgt voorts dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van de verkeersbewegingen ten opzichte van wat reeds planologisch is toegestaan, beperkt zal zijn. Het door [appellant] aangevoerde biedt, mede gelet daarop, onvoldoende grond voor het oordeel dat het college de gevolgen van de toename van de verkeersbewegingen voor de luchtkwaliteit en de geluidsoverlast niet juist heeft beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Parkeervoorzieningen
12.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de parkeervoorzieningen ontoereikend zijn.
12.1.  De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat er niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11.7 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling merkt daarbij nog op dat [appellant] in zijn hogerberoepsgronden ten onrechte uitgaat van een restaurant op de 18e verdieping van het hotel, terwijl dit met het herstelbesluit is komen te vervallen.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid
13.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het bouwplan in strijd is met het gemeentelijke beleid voor bouwen aan de Boulevard zoals neergelegd in onder meer de Structuurvisie Vlissingen 2020 en de Boulevardvisie.
13.1.  De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijke beleid voor bouwen aan de Boulevard. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11.4 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Windhinder en winddruk
14.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de notitie van Peutz van 5 oktober 2021 heeft betrokken bij haar beoordeling van de omgevingsvergunning en de motivering ten aanzien van het aspect windhinder als voldoende heeft aangemerkt. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek van Pieters Bouwtechniek bij haar beoordeling heeft betrokken. Dit onderzoek van Pieters Bouwtechniek is gebaseerd op het windtunnelonderzoek van TNO dat niet representatief is voor het nieuwe hotel Britannia, aldus [appellant].
14.1.  De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de grond van [appellant] dat de besluitvorming met betrekking tot het aspect windhinder onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11.6.3 van de tussenuitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan nog toe dat door [appellant] ook in hoger beroep de door het college aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoeken niet heeft betwist met een eigen deskundigenrapport. Het door hem aangevoerde biedt onvoldoende grond voor twijfel aan de door het college aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoeken.
Het betoog slaagt niet.
Zwembad
15.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond over het zwembad. Volgens [appellant] ziet de aanvraag op een zwembad en is een zwembad in strijd met de bestemming "Horeca I".
15.1.  Het college heeft schriftelijk en ter zitting toegelicht dat de aanvraag niet ziet op een zwembad. AVV Beheer heeft ter zitting toegelicht dat er een dompelbad zal worden gerealiseerd als onderdeel van wellness-voorzieningen voor de hotelgasten. Van strijd met het bestemmingsplan is niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Gronden tegen herstelbesluit
16.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het twijfelachtig is of er op de 18e verdieping geen restaurant wordt gerealiseerd. Hij wijst erop dat de Veiligheidsregio Zeeland niet over de wijziging op de 18e verdieping is ingelicht.
16.1.  De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de beroepsgrond van [appellant] dat de aanpassing van het bouwplan met betrekking tot het restaurant op de 18e verdieping is bedoeld om te misleiden en zijn vrees dat er toch een restaurant zal worden gerealiseerd. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 van de einduitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd
Het betoog slaagt niet.
Overige gronden
17.     Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, betreft voorts eerst in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, dan wel beroepsgronden die niet zijn belang betreffen, dan wel beide. De Afdeling overweegt daarover dat in het omgevingsrecht beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgronden niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgronden dus niet inhoudelijk bespreken. Verder overweegt de Afdeling met betrekking tot de beroepsgronden van [appellant] die niet zijn belang betreffen, dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. De door [appellant] aangevoerde beroepsgronden die een rechtsregel betreffen die kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang, worden om die reden eveneens niet besproken.
Conclusie
18.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
19.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
580