202307119/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Zwolle,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 oktober 2023 in zaak nr. C/08/297463 / FA RK 23-1421 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Zwolle.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2023 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij besluit van 8 mei 2023 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen.
Bij uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen beide besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2025, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J. Kroon is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In de nacht van 29 op 30 april 2023 is de politie twee keer op het woonadres van [appellant] en zijn vrouw geweest. Het eerste contact kwam voort uit de melding van de broer van de vrouw, die met de vrouw aan het videobellen was en geconfronteerd werd met het feit dat zijn zus tijdens het gesprek geslagen werd door haar man, waarna de verbinding werd verbroken en er geen contact meer met de vrouw te krijgen was. Op het moment dat de politie verscheen heeft de vrouw erkend door de man geslagen te zijn. Veel huisraad was ook vernield, in de woonkamer zaten gaten in de muur en de vrouw had verwondingen aan haar bovenbeen. Later in de nacht is de politie teruggekeerd naar aanleiding van een melding van de vrouw dat de man haar had bedreigd met een mes. Daarop is de man aangehouden voor bedreiging omdat er nog vier kinderen in de woning aanwezig waren. De burgemeester heeft [appellant] een huisverbod opgelegd op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth). Bij besluit van 8 mei 2023 heeft de burgemeester het huisverbod op grond van artikel 9 van de Wth verlengd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht is overgegaan tot het opleggen van een huisverbod aan [appellant]. De rechtbank heeft geconstateerd dat zowel [appellant] als de vrouw de feiten en omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan in de nacht van 29 op 30 april 2023 niet ontkennen. In geschil is dat deze niet tot het opleggen van een huisverbod en de verlenging daarvan hadden moeten leiden, nu er door de vrouw geen aangifte is gedaan en zij steeds heeft gesteld geen huisverbod te willen. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de vrouw geen aangifte jegens [appellant] heeft gedaan en dit ook niet wenst te doen, niet impliceert dat er geen huisverbod opgelegd kon worden. Vanwege de feiten en omstandigheden zoals die zich in voormelde nacht hebben voorgedaan en zoals die blijken uit het proces-verbaal van bevindingen, is het evident dat de veiligheid van de achterblijvende en daarmee ook die van de vier nog jonge kinderen op dat moment in het geding was, waarvoor een afkoelingsperiode van belang was.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod op terechte gronden heeft verlengd. Door de burgemeester is verweer gevoerd tegen de stelling van de vrouw dat er geen contact is geweest met Veilig Thuis IJsselland (VTIJ). VTIJ heeft bij gelegenheid van het multidisciplinair overleg, dat in aanwezigheid van de vrouw heeft plaatsgevonden, aangegeven dat het dreigingsgevaar gelijk is, omdat onduidelijk is wanneer [appellant] vrijkomt en (eventueel) onder welke voorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens VTIJ gesteld dat daarbij aan de vrouw ook een hulpaanbod is gedaan dat door haar in eerste instantie is geaccepteerd maar op een later moment weer is ingetrokken. Zoals ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van de Wth (Kamerstukken 30637. nr. 3, blz. 25) blijkt, is, als de uithuisgeplaatste na de oplegging of verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang, of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Nu de eerder gedane instemming met het hulpaanbod uiteindelijk is ingetrokken en er dus geen hulp is gestart, kon een vermindering van de dreiging niet worden vastgesteld zodat het er voor gehouden moet worden dat de situatie niet zodanig is verbeterd dat er geen gronden meer zijn voor handhaving van het huisverbod.
Hoger beroep
3. De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling ziet in wat door hem in hoger beroep is aangevoerd, geen aanleiding om anders te oordelen dan wat de rechtbank heeft gedaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2.8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.R. Meeng, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meeng
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
1153