ECLI:NL:RVS:2025:2894

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
202204771/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en gezinshereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 13 juli 2022 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, heeft afgewezen. Appellant, geboren in 2016 en van Sierra Leoonse nationaliteit, beoogt gezinshereniging met zijn oma, die als referent fungeert. De aanvraag voor de mvv werd afgewezen omdat er geen hechte persoonlijke banden tussen appellant en referent zouden zijn. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers. In het hoger beroep heeft appellant grieven ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de Raad van State oordeelt dat de grieven niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie de afwijzing van de mvv-aanvraag kon handhaven.

Echter, in de derde grief wordt aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat het bezwaar in de nareisprocedure van de vader van appellant ongegrond is verklaard. De Raad van State oordeelt dat deze grief slaagt, omdat het besluit van 11 februari 2022, dat de afwijzing van de mvv-aanvraag betreft, zozeer samenhangt met de procedure van de vader dat het niet uitgesloten is dat een nieuw besluit gevolgen heeft voor appellant. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 11 februari 2022, en gelast de minister om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellant.

Uitspraak

202204771/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2022 in zaak nr. NL22.3902 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, advocaat in Wageningen, hoger beroep ingesteld.
De minister en appellant hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Appellant is geboren op [geboortedatum] 2016 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Hij beoogt gezinshereniging in het kader van artikel 8 van het EVRM met zijn oma, referent. Referent heeft daarom op 10 oktober 2019 een mvv-aanvraag ingediend. Tegelijkertijd heeft referent ook een mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend voor haar zoon, de vader van appellant. De mvv-aanvraag voor appellant en de mvv-aanvraag voor zijn vader zijn twee afzonderlijke procedures.
De minister heeft de mvv-aanvraag voor appellant afgewezen, omdat er tussen hem en referent geen hechte persoonlijke banden zijn. De rechtbank is de minister in dit standpunt gevolgd.
2.       Wat appellant in de eerste en tweede grief aanvoert over het oordeel van de rechtbank dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat van hechte persoonlijke banden tussen appellant en referent geen sprake is, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Appellant klaagt in de derde grief over het oordeel van de rechtbank dat de minister er terecht op heeft gewezen dat zij het bezwaar in de nareisprocedure van de vader van appellant ongegrond heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep van de vader van appellant bij afzonderlijke uitspraak van 13 juli 2022 ongegrond heeft verklaard, waardoor appellant niet alleen achterblijft in Sierra Leone. Appellant wijst er in zijn nader stuk op dat de minister het besluit op bezwaar in de procedure van zijn vader heeft ingetrokken. De minister heeft dit in haar nader stuk bevestigd. Hoewel de rechtbank hier geen rekening mee heeft kunnen houden, is zij, achteraf bezien, ten onrechte de minister gevolgd in haar standpunt dat zij het bezwaar voor de vader van appellant ongegrond heeft verklaard en appellant dus niet alleen achterblijft in Sierra Leone. Het besluit van 11 februari 2022 hangt, mede gelet op de motivering van de minister in dat besluit, zozeer samen met het besluit op bezwaar voor de vader van appellant, dat niet is uitgesloten dat het nog te nemen besluit op bezwaar voor de vader van appellant gevolgen heeft voor appellant. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:231, onder 1. De grief slaagt alleen al hierom.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 11 februari 2022 wordt vernietigd. De minister moet ook voor appellant een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2022 in zaak nr. NL22.3902;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 11 februari 2022, V-[...];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025
1028