202204771/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2022 in zaak nr. NL22.3902 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, advocaat in Wageningen, hoger beroep ingesteld.
De minister en appellant hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. Appellant is geboren op [geboortedatum] 2016 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Hij beoogt gezinshereniging in het kader van artikel 8 van het EVRM met zijn oma, referent. Referent heeft daarom op 10 oktober 2019 een mvv-aanvraag ingediend. Tegelijkertijd heeft referent ook een mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend voor haar zoon, de vader van appellant. De mvv-aanvraag voor appellant en de mvv-aanvraag voor zijn vader zijn twee afzonderlijke procedures.
De minister heeft de mvv-aanvraag voor appellant afgewezen, omdat er tussen hem en referent geen hechte persoonlijke banden zijn. De rechtbank is de minister in dit standpunt gevolgd.
2. Wat appellant in de eerste en tweede grief aanvoert over het oordeel van de rechtbank dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat van hechte persoonlijke banden tussen appellant en referent geen sprake is, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Appellant klaagt in de derde grief over het oordeel van de rechtbank dat de minister er terecht op heeft gewezen dat zij het bezwaar in de nareisprocedure van de vader van appellant ongegrond heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep van de vader van appellant bij afzonderlijke uitspraak van 13 juli 2022 ongegrond heeft verklaard, waardoor appellant niet alleen achterblijft in Sierra Leone. Appellant wijst er in zijn nader stuk op dat de minister het besluit op bezwaar in de procedure van zijn vader heeft ingetrokken. De minister heeft dit in haar nader stuk bevestigd. Hoewel de rechtbank hier geen rekening mee heeft kunnen houden, is zij, achteraf bezien, ten onrechte de minister gevolgd in haar standpunt dat zij het bezwaar voor de vader van appellant ongegrond heeft verklaard en appellant dus niet alleen achterblijft in Sierra Leone. Het besluit van 11 februari 2022 hangt, mede gelet op de motivering van de minister in dat besluit, zozeer samen met het besluit op bezwaar voor de vader van appellant, dat niet is uitgesloten dat het nog te nemen besluit op bezwaar voor de vader van appellant gevolgen heeft voor appellant. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:231, onder 1. De grief slaagt alleen al hierom. 4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 11 februari 2022 wordt vernietigd. De minister moet ook voor appellant een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2022 in zaak nr. NL22.3902;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 11 februari 2022, V-[...];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025
1028