202502965/2/A3 en 202502965/3/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van:
de minister van Financiën, en N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie) en Gasunie Transport Services B.V. (hierna: GTS)
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2025 in zaak nr. 23/7213 in het geding tussen:
het Financieele Dagblad N.V.
en
de minister.
Openbare zitting gehouden op 26 juni 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter
griffier: mr. D. Singh
Verschenen:
de minister, vertegenwoordigd door mr. T.G.H. Spruyt en mr. K. Orbons;
het Financieele Dagblad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Vegchel, advocaat in Amsterdam, en [gemachtigde A];
Gasunie en GTS, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Des Tombe, mr. A.J. Van Schaik, advocaat in Amsterdam, mr. J.E. Van Uden, advocaat in Amsterdam, mr. M.S. Beerten en [gemachtigde B].
Het verzoek richt zich tegen de uitspraak van 24 april 2025 van de rechtbank Amsterdam. De minister en Gasunie en GTS hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
treft de voorlopige voorziening dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
1. De minister en Gasunie en GTS voeren aan dat het openbaar maken van de gevraagde documenten tot onomkeerbare gevolgen leidt die de hogerberoepsprocedure zinledig maakt.
2. De rechtsvragen of Gasunie en GTS werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van de minister zoals bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wet open overheid, en of de door het Financieele Dagblad gevraagde informatie milieu-informatie is, zijn principiële vragen. Deze vragen lenen zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure, maar zullen in de bodemprocedure aan de orde komen. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
3. Gelet op artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat de minister, ook al heeft het hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen.
3.1. De motivering van de verzoeken om voorlopige voorziening geeft aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking. Het is op voorhand niet uitgesloten dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft. Uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft tot mogelijk gevolg dat de minister een zoekslag en beoordeling per document moet maken. Of de minister gehouden is dit te doen, is het punt van geschil dat in hoger beroep voorligt. Daarnaast zou uitvoering van de uitspraak van de rechtbank mogelijk tot gevolg kunnen hebben dat de gevraagde documenten openbaar worden gemaakt. De procedure in hoger beroep zou geen zin meer hebben als de rechtbankuitspraak vooruitlopend daarop wordt uitgevoerd. De minister en Gasunie en GTS hebben er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Het Financieele Dagblad heeft niet aannemelijk gemaakt dat een uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verzoeken om een voorlopige voorziening van de minister en Gasunie moeten worden toegewezen.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Singh
griffier
990