202400358/1/A3.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2023 in zaak nr. 23/188 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2022 heeft de minister het verzoek van [appellant] om inzage in over hem verwerkte politiegegevens toegewezen.
Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2025, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Toonders, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) ingediend. De aanleiding voor dit verzoek is onder meer dat hij problemen ondervindt met (buitenlandse) autoriteiten als hij zich buiten Nederland verplaatst. Hij is onderworpen aan extra grenscontroles en ook is hem toegang tot landen geweigerd. Volgens [appellant] komt dit mede doordat de KMar ten onrechte uitvoering heeft gegeven aan een signalering in het Schengen Informatie Systeem-II ("SIS-II").
De minister heeft het verzoek van [appellant] behandeld als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en inzage verleend in twaalf mutaties met een omschrijving van hun inhoud. In de tweede en de daaropvolgende mutaties is vermeld dat op [appellant] een signalering in het SIS-II van toepassing is. In de elfde mutatie is die vermelding gecorrigeerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om te vermoeden dat, zoals [appellant] stelt, er toch nog meer gegevens over hem in het Summ-IT systeem zijn verwerkt. Bovendien heeft de minister naar behoren toegelicht hoe de verwarring over de signalering in het SIS-II is ontstaan. De rechtbank acht de verklaring van de minister, dat de SIS-II-signalering berust op een vergissing aannemelijk. Er is onvoldoende aanleiding om aan de volledigheid en het waarheidsgehalte daarvan te twijfelen, zo concludeert de rechtbank.
3. Ten aanzien van de gegevens die onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) vallen, heeft [appellant] een apart inzageverzoek gedaan. Daarover loopt een bezwaarprocedure die losstaat van deze beroepsprocedure. Dit dient hier volgens de rechtbank daarom buiten beschouwing te blijven.
Wettelijk kader
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Gronden en beoordeling hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de AVG niet op zijn verzoek van toepassing is. Dit is volgens hem wel het geval. De minister moet daarom in ieder geval nog inzage geven in de eerstelijncontroles en de Advance passenger information die op grond van de AVG zijn verwerkt. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er niet meer politiegegevens over hem zijn verwerkt dan waarin hij inzage heeft verkregen. Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat meermaals door de politie is bevestigd dat zijn gegevens in SIS-II stonden opgenomen. Ook zou uit zijn politiedossier volgen dat zijn gegevens in Summ-IT zijn verwerkt. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Tot slot voert [appellant] aan dat zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden, omdat er geen sprake is van ‘equality of arms’. Het is voor [appellant] ontzettend moeilijk om te achterhalen welke informatie er (nog meer) over hem in de systemen van de KMar is opgenomen of opgenomen geweest. Hiertoe verwijst hij onder meer naar een andere rechtbankprocedure waarin is vastgesteld dat de zoekslag van de KMar onvolledig is geweest.
5.1. Met het besluit van 27 juli 2022 heeft de minister besloten op het verzoek van [appellant] tot inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de AVG. In dit besluit stelt de minister zich op het standpunt dat er geen gegevens over [appellant] onder hem berusten die worden verwerkt op grond van de AVG. Tegen dit besluit heeft [appellant] op 6 september 2022 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft [appellant] toegelicht na overleg met de betrokken ambtenaar van de minister dat het bezwaar ook als een nieuw verzoek om inzage maar dan als bedoeld in artikel 25 van de Wpg moet worden beschouwd. Hierop heeft de minister met het besluit van 25 november 2022 besloten. Dit besluit geeft geen aanleiding om te concluderen dat het hier om een beslissing op bezwaar gaat in een AVG-procedure. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het eerdere verzoek om inzage van [appellant] als bedoeld in artikel 15 van de AVG een andere procedure betreft en dus buiten de omvang van deze procedure valt. Het gaat in deze procedure alleen om de Wpg en niet om de AVG.
5.2. Het betoog slaagt in zoverre niet.
Is er meer informatie dan de minister aan [appellant] heeft verstrekt?
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:232, onder 4, geldt ook in Wpg-zaken dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 5.4. De Afdeling stelt voorop dat het verzoek om inzage is ingediend bij de KMar. Deze zaak gaat daarom uitsluitend over de vraag of de KMar meer gegevens zou hebben dan zij al ter inzage aan [appellant] heeft overgelegd.
5.5. Het betoog van [appellant] komt er op neer dat er meer politiegegevens moeten zijn dan waarin hij inzage heeft gekregen. [appellant] wijst erop dat in negen van de twaalf aan hem verstrekte mutaties is vermeld dat op hem een SIS-signalering van toepassing is, maar dat nadere gegevens over die signalering niet aan hem zijn verstrekt. Hij vindt de hierover door de minister gegeven uitleg ontoereikend. De minister heeft op de zitting nadere uitleg gegeven over de vermeende verwerking in het SIS-II. Er is volgens hem sprake geweest van een aandachtsvestiging op nationaal niveau en niet van een (internationale) signalering in het SIS-II. Door de aandachtsvestiging moet de KMar extra vragen stellen bij grenspassages, die in een mutatie worden verwerkt. Het komt de Afdeling, net als de rechtbank, niet ongeloofwaardig voor dat de Kmar in een mutatie per abuis SIS heeft aangekruist zonder dat er sprake is geweest van een SIS-II signalering. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat er geen contact is opgenomen met Bureau Sirene, wat de standaardprocedure is bij SIS-II-signaleringen. Ook ontbreekt in de mutaties een SIS-identificatienummer en een vermelding van de signalerende autoriteit. Bij een SIS-II-signalering is het de standaardprocedure dat hiernaar wordt verwezen. Daarbij komt het de Afdeling, net als de rechtbank, niet ongeloofwaardig voor dat de Kmar geen gegevens over [appellant] in het systeem Summ-IT heeft verwerkt. De minister heeft op de zitting uitgelegd dat zowel de politie als de Kmar gebruikmaken van het systeem Summ-IT. Dat de korpschef gegevens over [appellant] in Summ-IT zou hebben verwerkt, zoals [appellant] stelt, doet hier niet aan af. Voor zover er politiegegevens in Summ-IT zijn verwerkt, vallen die politiegegevens niet onder de verwerkingsverantwoordelijkheid van de minister van Defensie. Hoewel de gevolgen van de problemen die [appellant] ondervindt bij grenspassages zeer ingrijpend voor hem zijn, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat er meer gegevens zijn die onder de verwerkingsverantwoordelijkheid van de KMar berusten.
5.6. Het betoog slaagt evenmin.
5.7. Ook de overige gronden treffen geen doel. Dat [appellant] veel problemen ondervindt met (buitenlandse) autoriteiten als hij zich buiten Nederland verplaatst, doet niet aan het oordeel onder 5.5 af, omdat dit niet betekent dat juist de KMar toch over meer gegevens beschikt dan in deze procedure aan de orde is gekomen. De Afdeling benadrukt daarbij dat deze toetsing alleen gaat over de gegevensverwerking bij de KMar. Dat het moeilijk is voor [appellant] om aannemelijk te maken dat de KMar meer gegevens over hem verwerkt, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de Afdeling is er daarmee nog geen sprake van strijd met het beginsel van een eerlijk proces. Daarmee is niet gezegd dat de door [appellant] geschetste problemen niet aannemelijk zijn. Zoals in 5.5 is overwogen, heeft de Afdeling die problemen wel betrokken bij haar toetsing, maar kan hetgeen daarover is aangevoerd niet leiden tot het door hem gewenste resultaat.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld op 25 juni 2025 door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
314-1101
Bijlage Wettelijk kader
Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van: […];
[…]
f. verwerkingsverantwoordelijke: dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
[…]
Artikel 8. (uitvoering van de dagelijkse politietaak)
1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Artikel 28. (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
1. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. […].
3. en 4. […].
5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.
Politiewet 2012
Artikel 2
Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
a. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
[…]
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.