202302025/1/R2.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Hoogstraat naast nr. 102 te Berlicum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 11 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat in Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Vossen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
[appellant], het college en [bedrijf] hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan wijzigt het bestemmingsplan "Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode" (hierna: het moederplan) wat betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Berlicum, sectie H, nummer 4986 (hierna: het perceel), gelegen naast het perceel Hoogstraat 102 in Berlicum. Het plan maakt de bouw van vier twee-onder-een-kap woningen aan de Fonteinkruid mogelijk. De woningen zullen ten zuidwesten van de Hoogstraat, die haaks staat op de Fonteinkruid, worden gerealiseerd. De voorziene woningen staan in de wijk [bedrijf].
3. [appellant] woont aan de [locatie] in Berlicum. Hij is het niet eens met het wijzigingsplan. Hij is van oordeel dat met het plan niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 27.5 van de regels van het moederplan.
4. Op de verbeelding van het moederplan zijn de gronden van het wijzigingsplan bestemd voor "Wonen" en hebben deze gronden de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 5". Op grond van artikel 27.5 van de regels van het moederplan kan het college, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 5" de bestemming, het bouwvlak, het maximum aantal woningen met de typologie aeg / tae / vrij / gs en de goot- en bouwhoogte wijzigen, onder de voorwaarden dat:
"a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen als bedoeld in artikel 18;
b. aangetoond is dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening;
c. er vanuit milieutechnisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling;
d. er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkelingen;
e. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd, zoals bedoeld in artikel 25.1.1;
f. de ontwikkeling past in de ter plekke aanwezige stedenbouwkundige structuur;
g. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
h. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
i. de ontwikkeling past in het gemeentelijk woningbouwprogramma."
Toetsingskader
5. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Omvang van het geding
6. Op de zitting is ter discussie gesteld of het bestemmingsplan "Reparatieplan Hoogstraat 45, 47 en 47a en Milrooijseweg 33, 35 en 37 in Berlicum" (hierna: reparatieplan) - vastgesteld door de raad op 3 oktober 2024 - moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, omdat de verbeelding van het reparatieplan zoals dat was gepubliceerd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl ook betrekking had op het plangebied. Het college heeft in dit verband toegelicht dat abusievelijk een verkeerd IMRO-bestand op de landelijke voorziening is geplaatst, namelijk het bestand dat behoort bij het moederplan. De Afdeling stelt vast dat de raad ondertussen het foutieve IMRO-bestand van de landelijke voorziening heeft verwijderd en het juiste IMRO-bestand, dat behoort bij het reparatieplan zoals de raad dat heeft vastgesteld, op de landelijke voorziening heeft gepubliceerd. Gelet op de verbeelding van het reparatieplan zoals dat nu te raadplegen is op de landelijke voorziening, heeft dat plan geen betrekking op het plangebied. Daarom kan het reparatieplan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb.
Verkeer
7. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 27.5, aanhef, onder g en h, van de regels van het moederplan is vastgesteld, omdat het plan leidt tot verkeersoverlast. Hij voert aan dat de gehele woonwijk wordt ontsloten via de Fonteinkruid en dat daardoor in de huidige situatie al sprake is van verkeersoverlast door de hoge verkeersintensiteit bij die ontsluiting. Door de toename van het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, neemt de verkeersintensiteit nog verder toe, wat vooral ontoelaatbaar is waar de afwikkeling plaatsvindt van en naar de Hoogstraat. [appellant] verwijst ook naar de toelichting van het moederplan waarin volgens hem staat dat uit een verkeerstechnisch onderzoek blijkt dat de Hoogstraat een drukke doorgaande weg is.
Verder leidt de toename van het aantal woningen waarin het plan voorziet, volgens [appellant] tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse van de kruising Fonteinkruid - Hoogstraat. In dit verband wijst hij er ook op dat de realisatie van de in- en uitrit bij de meest noordelijk voorziene woning verkeersonveilig is. Volgens hem bestaat er vanaf die in- en uitrit namelijk onvoldoende zicht op de direct aansluitende rijbaan. Daarnaast zijn ook de in- en uitritten bij de andere woningen onveilig, aangezien die tussen bestaande langsparkeerplaatsen zijn gesitueerd, zo betoogt [appellant].
7.1. Uit paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting volgt dat het wijzigingsplan leidt tot een toename van 32,8 mvt/etmaal, uitgaande van CROW-publicatie 317. Verder volgt uit paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting dat de vier extra woningen een zo laag aantal extra verkeersbewegingen meebrengen, dat van onevenredig nadelige effecten op de afwikkeling van het verkeer op de Hoogstraat en de ontsluiting geen sprake kan zijn. De weginfrastructuur in de omgeving van het plangebied kan de beperkte toename in verkeersbewegingen volgens de plantoelichting naar verwachting moeiteloos verwerken. De gekozen inrichtingsconstructie op de Fonteinkruid past bovendien bij de inrichting van 30 km/uur-wegen. Tot slot volgt uit de plantoelichting dat het plangebied niet direct tegen de Hoogstraat aan is gesitueerd, waardoor het zicht vanuit de opritconstructie aan de Fonteinkruid op de Hoogstraat niet meer dan nu het geval is wordt beperkt.
7.2. De Afdeling overweegt dat weliswaar niet is uitgesloten dat [appellant] enige verkeersoverlast zal ondervinden door de bouw van de voorziene woningen, maar gelet op de beperkte toename van 32,8 mvt/etmaal ten opzichte van de 1.533 mvt/etmaal in de bestaande situatie heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare verkeersoverlast ter plaatse van de ontsluiting op de Hoogstraat.
Wat betreft de verkeersveiligheid stelt de Afdeling vast dat de in- en uitrit van de in het plan mogelijk gemaakte noordelijke woning wordt aangelegd nabij het kruispunt Hoogstraat - Fonteinkruid. Het college heeft in zijn schriftelijke inlichtingen van 9 december 2024 voldoende gemotiveerd waarom de beoogde locatie van die in- en uitrit niet voor verkeersonveilige situaties zorgt. Op de Fonteinkruid is een opstelplaats aanwezig, waardoor het verkeer richting de Hoogstraat volgens het college de in- en uitrit niet blokkeert. Ook is voldoende ruimte aanwezig is tot het kruispunt, zo stelt het college. Ook heeft het college aangegeven dat de in- en uitrit duidelijk als zodanig herkenbaar is en dat deze uitkomt op de Fonteinkruid die 30 km/u-weg is. Het voorgaande heeft [appellant] niet betwist. Dat er onvoldoende zicht bestaat vanaf de in- en uitrit op de aansluitende rijbaan, zoals [appellant] betoogt, is niet gebleken. Verder maakt alleen de omstandigheid dat de beoogde in- en uitritten bij de overige woningen tussen de bestaande langsparkeerplaatsen zijn gesitueerd, ook niet dat vanuit die in- en uitritten onvoldoende zicht bestaat op de direct aansluitende rijbaan. Daarbij is ook van belang dat tussen de in- en uitritten en de weg nog een stoep aanwezig is. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de beoogde locaties van de in- en uitritten niet tot verkeersonveilige situaties zullen leiden.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 27.5, aanhef, onder b en e, van de regels van het moederplan, omdat het plan leidt tot parkeeroverlast. Daarover voert hij allereerst aan dat het plan te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk maakt, te weten vijf in plaats van de negen benodigde parkeerplaatsen.
Ook heeft het college volgens hem niet inzichtelijk gemaakt dat de overige vier parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden opgevangen. Ten eerste kunnen de twee aan te leggen parkeerplaatsen aan de Fonteinkruid volgens [appellant] niet worden toegerekend aan de toekomstige bewoners van de woningen die het wijzigingsplan mogelijk maakt, omdat op die locatie momenteel al parkeerdruk bestaat. Ten tweede is met de realisatie van de parkeerplaats aan de Mariëndaal geen sprake meer van een ondergeschikte parkeervoorziening die op de gronden met de bestemming "Groen" is toegestaan. Ten derde stelt [appellant] dat, wat betreft de realisatie van de laatste benodigde openbare parkeerplaats als onderdeel van de totale parkeerbalans van de woonwijk [bedrijf], er op grond van de parkeerbalans bij het bestemmingsplan "[bedrijf]" in die woonwijk geen overschot van zeven parkeerplaatsen is, zoals het college stelt, maar juist een tekort. Het college heeft voor die woonwijk in de zienswijzenota weliswaar een nieuwe parkeerbalans "Parkeerbalans Berlicum [bedrijf] fase 1 t/m 10" van 16 mei 2022, gewijzigd op 8 december 2022 (hierna: de parkeerbalans uit 2022) opgenomen, maar daarnaar kan volgens [appellant] in het kader van dit plan niet worden verwezen. Dat is volgens hem zo, omdat voor het voorliggende plan op zichzelf inzichtelijk moet worden gemaakt dat in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Ten slotte brengt [appellant] naar voren dat, voor zover het college er nog op heeft gewezen dat op loopafstand verschillende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn waarvan gebruik kan worden gemaakt, de negen parkeerplaatsen aan de Hoogstraat komen te vervallen.
8.1. Op grond van artikel 25.7, aanhef en onder e, van de regels van het moederplan moet er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein worden gerealiseerd, zoals bedoeld in artikel 25.1.1.
Artikel 25.1.1 van de regels van het moederplan luidt:
"a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de d.d. 27 september 2016 door burgemeester en wethouders vastgestelde "Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel" bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.
[…]."
8.2. Gelet op artikel 25.1.1 van de regels van het moederplan moet bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. De beoordeling of sprake is van voldoende parkeergelegenheid vindt plaats aan de hand van de "Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel" van 28 oktober 2020 (hierna: de beleidsregel). Bij de vaststelling van een wijzigingsplan moet worden bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om die reden zal de Afdeling hier beoordelen of het wijzigingsplanplan in zoverre uitvoerbaar is.
Op grond van de beleidsregel geldt in het buitengebied een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Niet in geschil is dat dit meebrengt dat ten behoeve van de in het plan voorziene woningen in totaal negen parkeerplaatsen nodig zijn. Partijen zijn het er ook over eens dat ten behoeve van het wijzigingsplan vijf parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
8.3. Gelet op de verwijzing in artikel 27.5, aanhef, onder e, van de regels van het moederplan naar artikel 25.1.1 van die regels, stelt het college terecht dat onder het vereiste dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd moet worden ook wordt begrepen voldoende parkeergelegenheid in de omgeving van het bouwperceel. Het college mocht er dus voor kiezen om vier van de negen benodigde parkeerplaatsen in de omgeving van het bouwperceel te realiseren. De Afdeling zal hierna beoordelen of met het wijzigingsplan kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid in die zin.
8.4. Het college had voor de onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het plan wat betreft het aantal aan te leggen parkeerplaatsen aanvankelijk verwezen naar de parkeerbalans uit het bestemmingsplan "[bedrijf]". Daaruit kon volgens het college een overschot van zeven parkeerplaatsen worden afgeleid. Het college heeft toegelicht dat die parkeerbalans naar aanleiding van de ingediende zienswijzen opnieuw tegen het licht is gehouden, en dat daaruit een tekort is gebleken aan gerealiseerde en geplande parkeerplaatsen. Dit heeft volgens het college geleid tot bijstelling van het ontwerp van de openbare ruimte, met aanleg van extra parkeerplaatsen. Dit heeft geresulteerd in de parkeerbalans uit 2022 met de daarbij behorende situatietekening die is toegevoegd aan de zienswijzenota en aan de vaststelling van het plan ten grondslag is gelegd.
Uit de parkeerbalans uit 2022 volgt dat de totale parkeerbehoefte voor de 186 woningen in de wijk [bedrijf] uit 375 parkeerplaatsen bestaat. Omdat er in totaal 378 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, betekent dit dat er een overschot van drie parkeerplaatsen is, zou volgt uit de parkeerbalans uit 2022. Door het college is toegelicht dat de vier woningen waarin het wijzigingsplan voorziet zijn inbegrepen in de 186 woningen die in de parkeerbalans uit 2022 zijn genoemd. Deze woningen zijn ook ingetekend op de situatieschets behorende bij die parkeerbalans. [appellant] heeft de juistheid hiervan dit niet bestreden.
Omdat de vier met het plan mogelijk gemaakte woningen zijn meegenomen in de parkeerbalans uit 2022, mocht het college voor de onderbouwing van de mogelijkheden om het benodigde aantal parkeerplaatsen aan te leggen verwijzen naar de parkeerbalans uit 2022.
8.5. Voor zover [appellant] betoogt dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de vier van de negen benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden opgevangen en het plan daarom niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling als volgt.
Het college heeft gemotiveerd dat ten behoeve van het plan twee langsparkeerplaatsen aan de Fonteinkruid worden aangelegd. De Afdeling stelt vast dat die parkeerplaatsen zijn ingetekend op de situatieschets behorende bij de parkeerbalans uit 2022. Zoals ook al is overwogen onder 8.4, maken de woningen waarin het wijzigingsplan voorziet onderdeel uit van de ontwikkeling waarvoor de parkeerbalans uit 2022 is opgesteld. Nog daargelaten dat het plan eventuele bestaande parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied, waarop [appellant] wijst, niet hoeft op te lossen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:485)), onder 9.1), bestaat er dus geen grond voor het oordeel dat die parkeerplaatsen niet kunnen worden toegerekend aan de met het wijzigingsplan mogelijk gemaakt woningen. Over het betoog van [appellant] dat de extra parkeerplaats die door het college haaks op het pleintje Mariëndaal binnen de bestemming "Groen" is voorzien, niet kan worden aangelegd, overweegt de Afdeling als volgt. Nog los van de vraag of die parkeerplaats daar kan worden gerealiseerd, heeft het college, met verwijzing naar de parkeerbalans uit 2022, voldoende gemotiveerd dat een overschot bestaat van drie parkeerplaatsen. Uit de situatieschets bij de parkeerbalans uit 2022 blijkt dat binnen 100 m, wat volgens de beleidsregel een acceptabele loopafstand van woning tot parkeerplaats is, van de in het wijzigingsplan voorziene woningen meerdere openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn. Voor zover [appellant] er in dit verband nog op heeft gewezen dat de negen parkeerplaatsen aan de Hoogstraat komen te vervallen, volgt uit de situatieschets bij de parkeerbalans uit 2022 dat deze niet zijn meegenomen ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling. De resterende twee benodigde parkeerplaatsen kunnen dus in de openbare ruimte worden opgevangen door het bestaande overschot van drie parkeerplaatsen.
Gelet hierop heeft het college voldoende gemotiveerd dat vier van de negen benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd.
8.6. Gelet op wat onder 8.3 tot en met 8.5 is overwogen, is het niet aannemelijk dat de beoogde ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, zal leiden tot parkeeroverlast. Het plan is dus in overeenstemming met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 27.5, aanhef, onder b en e, van de regels van het moederplan, vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vollaers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
880-1019