ECLI:NL:RVS:2025:2981

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202400929/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om plaatsing walstroomkast door appellant op gemeentelijke grond in Hoorn

In deze zaak heeft [appellant], eigenaar van een varend woonschip met een permanente ligplaats in Hoorn, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Hoorn voor het plaatsen van een walstroomkast. Het college heeft dit verzoek op 27 januari 2023 niet in behandeling genomen, omdat het volgens hen geen aanvraag is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien [appellant] geen belanghebbende zou zijn. Het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing werd op 7 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft op 28 december 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 7 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de eigenaar van de grond geen toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de walstroomkast. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De gemeente hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400929/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Hoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 28 december 2023 in zaak nr. 23/2782 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.
Procesverloop
Bij brief van 27 januari 2023 heeft het college medegedeeld dat het verzoek van [appellant] voor het plaatsen van een walstroomkast op de locatie [locatie] te Hoorn niet in behandeling wordt genomen.
Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2025, waar [appellant], vergezeld van [persoon], en het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, vertegenwoordigd door C.C.M. Gorter-Haring, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [appellant] heeft een varend woonschip met een permanente ligplaats aan de [locatie] in Hoorn. Hij heeft op 3 januari 2023 een verzoek gedaan voor het plaatsen van een walstroomkast op de grond gelegen voor zijn woonschip. Tot op heden neemt hij stroom af van de gemeentelijke haven. Het college heeft het verzoek van [appellant] niet in behandeling genomen omdat dit naar zijn mening geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. De grond waarop de walstroomkast zou moeten komen, is eigendom van de gemeente, en de gemeente wil niet meewerken aan plaatsing van particuliere walstroomkasten op de kade. Het bezwaar van [appellant] tegen de reactie van het college is niet-ontvankelijk verklaard omdat die reactie volgens het college geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Het oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat de eigenaar van de grond geen toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van het bouwplan, geen toestemming wenst te verlenen en er ook geen grond is op grond waarvan hij toestemming moet verlenen, is het op voorhand duidelijk dat het bouwplan niet uitvoerbaar is. Hierdoor is [appellant] geen belanghebbende bij een beslissing op zijn aanvraag.
Bespreking hoger beroep
4.       In hoger beroep betoogt [appellant] dat zijn verzoek om vergunning wel in behandeling had moeten worden genomen. Hij stelt dat de weigering van de gemeente om toestemming te geven voor plaatsing van de walstroomkast in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat er op andere locaties wel particuliere walstroomkasten op gemeentegrond zijn geplaatst. [appellant] wijst op de locaties op de Slapershaven, de Turfhaven en aan de Veermanskade 16.
5.       Iemand die een verzoek om omgevingsvergunning indient bij het college, is in beginsel belanghebbende bij een beslissing op dat verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek betrekking heeft op gronden die eigendom van een ander zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. De verzoeker is geen belanghebbende als (a) aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd, omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en (b) er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit uit te voeren tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht). Alleen als een belanghebbende een bestuursorgaan verzoekt om een besluit te nemen, dan is dat verzoek een 'aanvraag' als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als de verzoeker geen belanghebbende is, dan is zijn verzoek dus geen aanvraag.
5.1.    Of het onrechtmatig is dat de gemeente Hoorn zich verzet tegen plaatsing van de particuliere stroomkast van [appellant] op de gemeentelijke kade, terwijl in andere, naar gesteld vergelijkbare, situaties de gemeente wel toestemming heeft verleend voor plaatsing van een particuliere walstroomkast op gronden van de gemeente, staat ter beoordeling van de civiele rechter. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de weigering van de gemeente Hoorn om medewerking te verlenen niet in stand zal blijven.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt verder nog dat in de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2850 sprake was van een identieke situatie als de onderhavige situatie. Volgens [appellant] volgt uit deze uitspraak dat de eigenaar van de grond waarop een walstroomkast geplaatst moet worden verplicht is om hieraan mee te werken op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Volgens [appellant] is deze situatie identiek aan de zijne, waardoor het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door zijn aanvraag buiten behandeling te stellen.
6.1.    Uit de door [appellant] aangehaalde uitspraak kan niet worden afgeleid dat een eigenaar altijd moet meewerken aan plaatsing van een walstroomkast op zijn grond. In dat geval ging het om de oplegging van een gedoogplicht, die voldeed aan de voorwaarden van artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (oud). Van oplegging van een dergelijke gedoogplicht voor een openbaar werk is in dit geval geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
7.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.T. Grijmans, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Grijmans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025