ECLI:NL:RVS:2025:2984

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202206342/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor winkelruimte en appartementen in Noordwijk

Op 2 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgevingsvergunning die op 15 oktober 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk is verleend aan Hoorne Vastgoed B.V. voor de bouw van een winkelruimte, 42 appartementen en een ondergrondse parkeergarage aan de Maarten Kruytstraat in Noordwijk. De vergunning omvat ook de aanleg van een uitweg op de Abraham van Royenstraat. De rechtbank Den Haag had eerder op 21 september 2022 een aantal beroepen tegen deze vergunning ongegrond verklaard en sommige niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten, waaronder stichting Juna en anderen, hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere betoogden dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de parkeerbehoefte en de gevolgen voor de verkeerssituatie. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 27 maart 2025 en heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft het hoger beroep van 071vintage en anderen gegrond verklaard, maar de hoger beroepen van de andere appellanten ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze het beroep van Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen niet-ontvankelijk heeft verklaard, en het beroep is ongegrond verklaard voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B].

Uitspraak

202206342/1/R3.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend in Noordwijk (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.       Stichting Juna en anderen, alle gevestigd en wonend in Noordwijk,
3.       [appellant sub 3], wonend in Noordwijk,
4.       071vintage en anderen, alle gevestigd en wonend in Noordwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2022 in zaak nrs. 21/7723, 21/7725, 21/7726 en 21/7802 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen,
[appellant sub 3],
Diahome N.V, gevestigd te Noordwijk
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft het college aan Hoorne Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een winkelruimte, 42 appartementen en een ondergrondse parkeergarage aan de Maarten Kruytstraat in Noordwijk en voor het aanleggen van een uitweg op de Abraham van Royenstraat.
Bij uitspraak van 21 september 2022 heeft de rechtbank, voor zover relevant, het door Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen daartegen ingestelde beroep, voor zover dat mede was ingesteld door [partij A] en [partij B], niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Ook de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1], [appellant sub 3], 071vintage en anderen en stichting Juna en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 202206340/1/R3 op een zitting behandeld op 27 maart 2025, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1], bijgestaan door mr. Th. van der Linden, rechtsbijstandsverlener in Apeldoorn;
- stichting Juna en anderen, waarvan [gemachtigde A] is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat in Amsterdam;
- [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandsverlener in Den Haag;
- 071vintage en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.G Kranendonk, voornoemd;
- het college, vertegenwoordigd door mr. W. Lever, advocaat in Leiden, vergezeld door H. Basar en ir. S. Stienstra.
Verder zijn op de zitting Hoorne Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], vergezeld door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat in Velsen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante regelgeving
2.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in deze uitspraak, dan wel in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3.       Op 27 oktober 2020 heeft Hoorne Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning aangevraagd voor een complex aan de Maarten Kruytstraat in Noordwijk. Het complex bestaat uit een ondergrondse parkeerkelder, een winkelruimte, een parkeerdek en 42 woningen. In de ondergrondse parkeergarage zullen 96 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De winkelruimte op de begane grond bedraagt 2.350 m² en bestaat uit een supermarkt met een bruto vloeroppervlak (bvo) van 1.393 m² en overige detailhandel (versmarkt) met een bvo van 552 m². Boven de winkelruimte worden 42 appartementen gerealiseerd met eigen parkeergelegenheid (54 parkeerplaatsen). De inrit van de ondergrondse parkeergarage, het parkeerdek en de entree van de expeditie van de supermarkt en versmarkt zijn voorzien aan de Abraham van Royenstraat.
4.       Op de locatie gelden het bestemmingsplan "Zeewaardig" en de paraplubestemmingsplannen "Parkeren" en "Grondwater".
5.       Het college heeft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo verleend voor de activiteiten "bouwen", "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" en "het maken van een uitweg". Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo.
6.       Op deze zaak is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing, omdat het bouwplan meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt.
Ontvankelijkheid
7.       Uit artikel 6:5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 en artikel 8:24, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), volgt dat een gestelde gemachtigde, die geen advocaat is, desgevraagd een schriftelijke machtiging moet overleggen. Als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep, kan het ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.1.    De Afdeling ziet in wat Hoorne Vastgoed B.V. op de zitting heeft aangevoerd over de door mr. Kranendonk overgelegde machtigingen,
geen grond om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mr. Kranendonk in de (hoger)beroepsprocedure over de omgevingsvergunning. Voor de reikwijdte van de machtigingen verwijst de Afdeling kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank onder 5.2. De Afdeling ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Hoewel een aantal partijen het hoger beroep heeft ingetrokken, voor zover dat mede namens hen was ingesteld, ziet de Afdeling in het aangevoerde en de stukken in het dossier geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het hoger beroep een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mr. Kranendonk voor de overige appellanten zou zijn geëindigd. Dat een aantal appellanten destijds machtigingen hebben verstrekt aan mr. Kranendonk terwijl zij zich in hoger beroep ook laten bijgestaan door mr. Bäcker, zoals op de zitting is gebleken, maakt dat niet anders.
8.       Het college stelt dat stichting Juna en anderen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2022 in zaak nr. 21/7802, terwijl die zaak gaat over het beroep van Diahome N.V. (eiseres 4). Diahome N.V. heeft geen hoger beroep ingesteld en de rechtbank heeft in zaak nr. 21/7802 geen oordeel gegeven over het beroep van stichting Juna en anderen. Daarom konden zij volgens het college geen hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 21/7802, zodat hun hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.1.    De Afdeling deelt het standpunt van het college niet. De uitspraak van de rechtbank van 21 september 2022 is één uitspraak in vier zaken, waaronder zaak nr. 21/7725 van stichting Juna en anderen. De Afdeling stelt vast dat in het hogerberoepschrift dat namens stichting Juna en anderen is ingediend inderdaad een onjuist zaaknummer staat vermeld, maar uit de inhoud van het hogerberoepschrift blijkt duidelijk dat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2022 in zaak nr. 21/7725, zodat de vermelding als een kennelijke verschrijving moet worden aangemerkt.
9.       071vintage en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B].
9.1.    De rechtbank heeft overwogen dat [partij A], die aan het Jan Kroonsplein woont, en [partij B], die in de Noordzeestraat woont, hemelsbreed op ongeveer 130 en 220 m van het bouwplan, vanuit hun woningen niet of nauwelijks zicht hebben op het bouwplan en evenmin andere ruimtelijke gevolgen van enige betekenis daarvan zullen ondervinden. Daarom kunnen [partij A] en [partij B] volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als belanghebbenden. De Afdeling ziet in wat 071vintage en anderen hierover hebben aangevoerd geen reden voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de rechtbank.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, betekent dit niet dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover dat mede door hen is ingesteld. Bij uitspraak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953), heeft de Afdeling immers overwogen - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood (ECLI:EU:C:2021:7) - dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die over het ontwerpbesluit wel een zienswijze naar voren heeft gebracht, in beroep niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. De Afdeling stelt vast dat namens [partij A] en [partij B] een zienswijze naar voren is gebracht over het ontwerpbesluit. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Dit betekent dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B].
Het betoog slaagt.
9.2.    De in beroep aangevoerde gronden van [partij A] en [partij B] zijn gelijkluidend aan die van 071vintage en anderen in beroep en hoger beroep. De beroepsgronden zijn door de rechtbank inhoudelijk beoordeeld. De hogerberoepsgronden van 071vintage en anderen zal de Afdeling hierna bespreken. Wat daarover in deze uitspraak wordt overwogen, heeft dus ook betrekking op [partij A] en [partij B].
Nieuwe beroepsgronden
10.     Stichting Juna en anderen hebben in hoger beroep betoogd dat bij de vergunningverlening onvoldoende onderzoek is gedaan naar de behoefte aan het project als bedoeld in artikel 3.1.6 van de Wro. Ook hebben zij gronden naar voren gebracht over strijd met het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) en over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Stichting Juna en anderen hebben deze gronden niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. In zaken waarop afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is, maakt de Afdeling geen uitzonderingen, omdat de korte termijnen van deze wet zich daartegen verzetten (zie bijvoorbeeld onder 7.1 van de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3295)). De Afdeling zal deze beroepsgronden dus niet inhoudelijk bespreken.
Activiteiten gebruiken en bouwen
11.     Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Parkeren
12.     [appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de omgevingsvergunning voor de parkeerbehoefte op en rondom de locatie. Hiervoor voeren zij verschillende gronden aan die de Afdeling hierna zal bespreken.
13.     Artikel 3.1.1 van het paraplubestemmingsplan "Parkeren" luidt: "Het gebruiken en/ of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals die zijn neergelegd in 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013', dan wel de opvolger daarvan. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening."
In de Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013 (hierna: Parkeernota) is bepaald dat de parkeereis het aantal parkeerplaatsen is dat conform de berekende parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Voor het bepalen van de parkeereis worden de in bijlage 1 bij de Parkeernota opgenomen parkeernormen gehanteerd.
14.     Voor het bouwplan heeft ir. Sj. Stienstra Adviesbureau stedelijk verkeer de notitie "Parkeerbalans Bouwplan Maarten Kruijtstraat Noordwijk" van 1 oktober 2020 opgesteld (hierna: de parkeerbalans).
In de parkeerbalans staat dat de parkeeropgave bestaat uit drie onderdelen, namelijk (1) voorzien in de parkeerbehoefte van de 42 woningen, (2) voorzien in de parkeerbehoefte van de supermarkt en overige detailhandel en (3) een oplossing vinden voor het vervallen van 88 parkeerplaatsen die ten tijde van de vergunningverlening feitelijk aanwezig waren op de projectlocatie.
Het parkeren voor de woonfunctie is voorzien op het parkeerdek, waar 54 plaatsen worden aangelegd. De parkeerbehoefte van de supermarkt en overige detailhandel wordt voorzien in de nieuwe parkeergarage, waar 96 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ter compensatie van de 88 parkeerplaatsen is rekening gehouden met de restcapaciteit van de nieuwe parkeergarage en het parkeerdek, het wegvallen van de parkeervraag van 9 gesloopte woningen en het wegvallen van de parkeerbehoefte van de huidige Vomar Voordeelmarkt aan de Bomstraat.
De conclusie in de parkeerbalans is dat, rekening houdend met de aanwezigheidspercentages, wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, mits (op zaterdagmiddag) één parkeerplaats wordt toegewezen uit de strategische reserve in de Haakgarage waar dertien parkeerplaatsen voor het project zijn gereserveerd. Op andere momenten dan zaterdagmiddag is sprake van restcapaciteit.
Parkeernorm supermarkt
15.     [appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de parkeerbehoefte van de supermarkt heeft onderschat, omdat het een verkeerde parkeernorm heeft gehanteerd. Volgens hen had het college de parkeernorm uit de Parkeernota voor een grote supermarkt moeten toepassen van 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Weliswaar is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat alleen een supermarkt in het laag- tot middenlaag prijssegment is toegestaan, maar niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Daarom is de vestiging van een grote supermarkt zoals bedoeld in de Parkeernota niet uitgesloten. Volgens stichting Juna en anderen kan de Vomar Voordeelmarkt niet als een supermarkt in het laag tot middenlaag prijssegment worden aangemerkt. Ook voeren zij aan dat uit het besluit van 15 oktober 2021 niet voldoende duidelijk blijkt welke functies zijn vergund. Zij vrezen dat de versmarkt zal worden samengevoegd met de supermarkt, zodat uitgegaan had moeten worden van een supermarkt van 1.945 m² bvo, met een bijbehorend aantal parkeerplaatsen van 324.
15.1.  De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 15 oktober 2021 een winkelruimte is vergund met een footprint van 2.350 m², bestaande uit een supermarkt van 1.393 m² bvo en overige detailhandel van 552 m² bvo (versgroep). Uit het besluit en de daarbij behorende parkeerbalans volgt dat voor het aspect parkeren rekening is gehouden met de Parkeernota en de in bijlage 1 daarvan opgenomen parkeernormen, waarbij de locatie is getypeerd als "centrum" als bedoeld in de Parkeernota. Voor de parkeerbehoefte van de supermarkt zijn 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo aangehouden en voor de functie detailhandel is gerekend met 3,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
15.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de parkeerbehoefte van het bouwplan niet heeft onderschat. Door de in het besluit opgenomen specificering is het niet mogelijk andere functies te realiseren dan detailhandel en een supermarkt, of een grotere supermarkt van 1.945 m² bvo. Bovendien is in de vergunning met een voorschrift gewaarborgd dat alleen een supermarkt in het laag- tot middenlaag prijssegment is toegestaan. Het betoog dat onduidelijk is wat daaronder moet worden verstaan volgt de Afdeling niet. Uit de parkeernota blijkt dat de parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". In die publicatie worden vijf typen supermarkten onderscheiden, namelijk: de buurtsupermarkt, discountsupermarkt, fullservice supermarkt (laag en middellaag prijsniveau), fullservice supermarkt (middelhoog en hoog prijsniveau) en grote supermarkt. Onder een fullservice supermarkt met een laag tot middellaag prijsniveau wordt verstaan een supermarkt die zich kenmerkt door een relatief laag prijsniveau. Het serviceniveau is van een middenniveau en het assortiment is uitgebreid. Dit soort supermarkten heeft speciale afdelingen voor vlees, kaas en brood en de verkoopvloeroppervlakte is vaak groter dan 1.000 m². Supermarkten die binnen dit type vallen zijn bijvoorbeeld Nettorama, C1000 en Jumbo. De stelling van stichting Juna en anderen dat de Vomar Voordeelmarkt geen fullservice supermarkt zou zijn in het laag tot middenlaag prijssegment, wat daar verder ook van zij, betekent niet dat de parkeerbehoefte in dit geval te laag is berekend. Gelet op de parkeernormen in bijlage 1 bij de Parkeernota, is het college met de gehanteerde norm van 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo uitgegaan van een worst-case scenario voor een supermarkt in het laag tot middenlaag prijssegment terwijl deze norm ook past binnen de bandbreedte van een fullservice supermarkt met een middelhoog en hoog prijsniveau. Voor een grote supermarkt wordt in de Parkeernota een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo aangehouden, maar die supermarkten kenmerken zich volgens de CROW-publicatie door een (zeer) uitgebreid assortiment op een verkoopvloeroppervlakte groter dan 2.500 m². Daarvan is hier geen sprake.
De betogen slagen niet.
Te compenseren parkeerplaatsen
16.     [appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het aantal te compenseren parkeerplaatsen hoger is dan de 88 parkeerplaatsen waarvan het college is uitgegaan. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat 46 tijdelijke parkeerplaatsen niet gecompenseerd hoefden te worden. Stichting Juna en anderen wijzen ter onderbouwing van hun betoog op de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3312).
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat destijds niet alle 46 parkeerplaatsen zijn gerealiseerd op gronden waaraan in het bestemmingsplan "Zeewaardig" de bestemming "Wonen" was toegekend, maar ook een aantal op gronden met de bestemming "Verkeer", waar parkeren al was toegestaan. Ook waren de parkeerplaatsen nog feitelijk aanwezig ten tijde van de vergunningverlening. Weliswaar waren er 49 parkeerplaatsen afgezet met barrières, maar op verschillende plekken werd in de praktijk nog geparkeerd omdat de blokkade niet voldoende effectief was.
16.1.  Uit paragraaf 3.1, onder f, van de Parkeernota volgt dat parkeerplaatsen in de openbare ruimte die wegvallen als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, volledig moeten worden gecompenseerd.
Op pagina 18 van de Parkeernota staat, onder meer, dat de combinatie van de nieuwe behoefte door toevoeging van functies en het compenseren van bestaande parkeerplaatsen (voor blijvende functies) de grondslag is voor het bepalen van de parkeereis.
In de parkeerbalans is ervan uitgegaan dat 88 bestaande parkeerplaatsen verdwijnen als gevolg van het bouwplan, die gecompenseerd moeten worden.
16.2.  De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen geen grond voor het oordeel dat het aantal te compenseren parkeerplaatsen hoger is dan de 88 parkeerplaatsen waarvan het college is uitgegaan.
Het college heeft zich, onder verwijzing naar een nadere notitie van 20 juli 2023, op het standpunt gesteld dat ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning op de locatie feitelijk 68 parkeerplaatsen aanwezig waren, met 7 langsparkeerplaatsen aan de Abraham van Royenstraat, wat het totaal brengt op 75 bestaande parkeerplaatsen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het college.
Over de tijdelijke parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat op 10 maart 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van een parkeerterrein met 46 extra parkeerplaatsen, aansluitend aan het destijds bestaande parkeerterrein aan de Maarten Kuytstraat. Die omgevingsvergunning gold tot 1 januari 2020. Om dit parkeerterrein te realiseren zijn destijds 13 parkeerplaatsen verwijderd en vervolgens 46 parkeerplaatsen toegevoegd. Dit betekent dat toen netto 33 parkeerplaatsen extra zijn gerealiseerd. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college de extra parkeerplaatsen niet hoefde te compenseren in het bouwplan. Er is namelijk geen sprake van bestaande parkeerplaatsen die wegvallen als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Parkeernota. Daarvoor is van belang dat de extra parkeerplaatsen niet meer feitelijk beschikbaar waren ten tijde van de vergunningverlening op 15 oktober 2021. Hoewel de bestrating pas later is weggehaald, waren de parkeerplaatsen toen afgezet met betonnen plantenbakken zodat daar niet meer kon worden geparkeerd. Dat die blokkade niet voldoende effectief zou zijn geweest, wat daar verder ook van zij, is een kwestie van handhaving die in deze procedure geen rol speelt. Daarnaast is van belang dat, anders dan in de door stichting Juna en anderen genoemde uitspraak van 30 augustus 2023, de extra parkeerplaatsen niet zijn opgeheven als gevolg van het bouwplan, maar omdat de termijn in de tijdelijke omgevingsvergunning was verstreken. Dat een deel van de extra parkeerplaatsen destijds zou zijn gerealiseerd op gronden met de bestemming "Verkeer" waar parkeren al was toegestaan, maakt dat oordeel niet anders. Ook deze parkeerplaatsen waren tijdelijk vergund en zijn niet opgeheven als gevolg van het bouwplan. Ook maakt voor de beoordeling geen verschil dat er feitelijk niet 46 maar 49 parkeerplekken waren geblokkeerd ten tijde van de vergunningverlening, zoals [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen aanvoeren. Zoals het college heeft toegelicht in de notitie van 20 juli 2023 en op de zitting zijn er weliswaar 49 parkeerplekken verwijderd, maar zijn 3 parkeerplaatsen ook weer toegevoegd aan het bestaande parkeerterrein, zodat uiteindelijk 46 parkeerplaatsen zijn verwijderd. Omdat er destijds netto 33 extra parkeerplaatsen waren gerealiseerd terwijl er 46 zijn verwijderd, wordt het verschil van 13 parkeerplaatsen gecompenseerd in het bouwplan. Samen met de 75 bestaande parkeerplaatsen ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning brengt dit het totaal aantal op 88 te compenseren parkeerplaatsen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het college.
Het betoog slaagt niet.
Deelcompensatie in Parkeergarage Bomstraat
17.     [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de parkeerplaatsen in de parkeergarage aan de Bomstraat niet kunnen worden ingezet als deelcompensatie van parkeerplaatsen die vervallen als gevolg van het bouwplan, want er is nog geen duidelijkheid over een eventuele herontwikkeling van de Vomar aan de Bomstraat. Ter onderbouwing van hun betoog wijzen ze op de door hen in beroep overgelegde notitie van Roelofs "Second opinion ontwikkeling Maarten Kruystraat Noordwijk" van 2 november 2021 (hierna: de notitie van Roelofs van 2 november 2021).
17.1.  De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat in de parkeerbalans ten onrechte is gerekend met parkeerplaatsen in de parkeergarage aan de Bomstraat, als compensatie van een deel van de parkeerplaatsen die verdwijnen door het bouwplan. Daarvoor is van belang dat in de omgevingsvergunning een voorschrift is opgenomen dat luidt: "De nieuwe winkelruimte aan de Maarten Kruytstraat, die met het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt, mag niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat het gebruik van de (huidige) locatie aan de Bomstraat 19 definitief is beëindigd, met dien verstande dat de nieuwe winkelruimte aan de Maarten Kruytstraat wel gebruikt mag blijven worden indien het pand aan de Bomstraat 19 zal worden gebruikt voor een andere functie dan een supermarktfunctie en mits wordt aangetoond dat voor dat gebruik voldoende (overeenkomstig de dan geldende parkeernormen) nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd en kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de op dat moment geldende parkeernormen."
Dit voorschrift houdt in dat als het pand aan de Bomstraat wordt gebruikt voor een nieuwe functie, de winkelruimte aan de Maarten Kruytstraat alleen in gebruik mag blijven als voor de functie aan de Bomstraat voldoende nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd overeenkomstig de dan geldende parkeernormen en wordt aangetoond dat aan die normen wordt voldaan.
17.2.  Stichting Juna en anderen betogen dat het voorschrift in de omgevingsvergunning onvoldoende zekerheid biedt dat aan de Bomstraat 19 geen nieuwe supermarkt wordt gerealiseerd. Zij vrezen dat het voorschrift niet zal worden gehandhaafd als dat perceel in eigendom wordt overgedragen aan een derde.
De Afdeling volgt dit betoog niet. De verplichting tot naleving van het voorschrift in de omgevingsvergunning geldt namelijk onafhankelijk van wie het perceel in eigendom heeft. Als het voorschrift wordt overtreden kunnen stichting Juna en anderen een handhavingsverzoek doen.
De betogen slagen niet.
Parkeerdek en parkeergarage
18.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met het voorziene parkeerdek en de parkeergarage niet in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Zij voeren aan dat de te compenseren parkeerbehoefte van omwonenden groter is dan de 12 parkeerplekken waarmee in de parkeerbalans voor het parkeerdek rekening is gehouden.
[appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de omgevingsvergunning ten onrechte geen waarborgen bevat om het voorgestelde gebruik van het parkeerdek te handhaven. Stichting Juna en anderen wijzen daarbij op het voornemen dat bezoekers na 18:00 uur het parkeerdek niet meer kunnen betreden. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen voeren aan dat het college ten onrechte niet heeft gewaarborgd dat de parkeerplekken op het parkeerdek zijn voorbehouden aan 12 omwonenden en aan de toekomstige bewoners van de 42 nieuwe appartementen. Zij wijzen daarbij op de notitie van Roelofs van 2 november 2021.
Stichting Juna en anderen betogen daarnaast dat het college bij het opstellen van de parkeerbalans onvoldoende rekening heeft gehouden met het gedrag van omwonenden en bezoekers. Volgens hen zal de gemiddelde omwonende, centrum- en/of strandbezoeker niet geneigd zijn om gebruik te maken van de parkeergarage van de nieuwe supermarkt als deze locatie niet tot zijn/haar bestemming behoort, zeker niet als de kosten om te parkeren daar veel hoger zullen zijn.
18.1.  In de parkeerbalans staat dat de 54 parkeerplaatsen op het parkeerdek worden gereserveerd voor de bewoners van de woningen en hun bezoekers. Uit de parkeerbalans volgt dat bij het berekenen van de parkeervraag rekening is gehouden met de aanwezigheidspercentages in de CROW-publicatie. Daaruit volgt dat op verschillende momenten restcapaciteit zal ontstaan op het parkeerdek. Daarom worden voor het parkeerdek 12 parkeervergunningen voor omwonenden uitgegeven, als deelcompensatie van de 88 te vervallen parkeerplaatsen.
In de parkeerbalans staat dat, als de parkeerbehoefte van de categorieën gebruikers (bewoners, bezoekers en 12 omwonenden) wordt doorgerekend, rekening houdend met de bijbehorende aanwezigheidspercentages, voor de avonden een te hoge parkeervraag wordt berekend. Daarom is er in de parkeerbalans rekening mee gehouden dat er ’s avonds, als er meer reservecapaciteit in de parkeergarage beschikbaar is, geen bezoekersparkeren op het parkeerdek wordt toegestaan. In het parkeerbeheer wordt geregeld dat bezoekers die na 18:00 uur aankomen niet worden toegelaten tot het parkeerdek. Bezoekers die voor die tijd zijn aangekomen kunnen wel gedurende de avond uitrijden. De parkeergarage maakt volgens de parkeerbalans deel uit van het openbaar parkeerdomein en kan daarmee een bijdrage leveren in het dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de verschillende doelgroepen. De primaire gebruikersgroep bestaat uit de winkelbezoekers van de supermarkt en de versmarkt. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat in de avonduren ook de bezoekers van de bovenliggende woningen gebruik maken van de parkeergarage. De maximale parkeervraag voor deze primaire doelgroepen bedraagt afgerond 70 parkeerplaatsen, dus minder dan de parkeercapaciteit van 96 parkeerplaatsen. Daarmee kan de parkeergarage een bijdrage leveren in de compensatie van de 88 vervallen parkeerplaatsen, ook op de drukste momenten.
18.2.  De Afdeling stelt voorop dat, anders dan waarvan stichting Juna en anderen lijken uit te gaan, in de parkeerbalans niet is gerekend met een totale behoefte van 12 parkeerplaatsen voor omwonenden, maar dat met dit aantal de berekende restcapaciteit van het parkeerdek wordt bedoeld. Dit betekent dat door het uitgeven van 12 parkeervergunningen aan omwonenden, een bijdrage wordt geleverd aan de compensatie van de 88 vervallen parkeerplaatsen op de projectlocatie, waar deze bewoners voorheen konden parkeren.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college in de omgevingsvergunning ten onrechte geen handhaafbare voorschriften heeft opgenomen over het gebruik van het parkeerdek. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de toegang tot het parkeerdek wordt gereguleerd met een parkeerbeheersysteem, op basis van kenteken. Zoals hiervoor onder 18.1 is overwogen, is in de parkeerbalans onderkend dat in de avond een te hoge parkeervraag is berekend voor het parkeerdek. Daarom zal in het parkeerbeheersysteem worden geregeld dat bezoekers na 18:00 uur het parkeerdek niet meer kunnen oprijden. Het is weliswaar niet uitgesloten dat zich in de praktijk de situatie voordoet dat het parkeerdek vol is en een omwonende met een vergunning daar niet kan parkeren, maar in dat geval kan worden uitgeweken naar de parkeergarage die volgens de parkeerbalans behoort tot het openbaar parkeerdomein. De parkeergarage heeft volgens tabel 3 van de parkeerbalans voldoende restcapaciteit, vooral in de avonden. Daarmee is voldoende aannemelijk dat er in de praktijk genoeg parkeergelegenheid zal zijn voor de betrokken omwonenden.
Het betoog van stichting Juna en anderen dat het college bij het opstellen van de parkeerbalans onvoldoende rekening heeft gehouden met het gedrag van omwonenden en bezoekers, hebben zij niet nader onderbouwd. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat omwonenden, strand- en centrumbezoekers geen gebruik zullen maken van de parkeergarage, of dat de kosten om daar te parkeren hoger zullen zijn dan elders in het centrum van Noordwijk.
De betogen slagen niet.
Parkeerdruk
19.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de toename van de parkeerdruk als gevolg van het project onvoldoende heeft onderzocht. Volgens hen blijkt uit onderzoek dat de bezettingsgraad op de projectlocatie in 2019 meer was dan de maximale parkeerdruk van 85% uit de Parkeernota.
19.1.  Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3607)), hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan, ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte in de omgeving. In dit geval heeft de rechtbank overwogen dat uit de parkeerbalans blijkt dat op één parkeerplaats na aan de parkeereis in de Parkeernota wordt voldaan. Stichting Juna en anderen hebben geen concrete redenen naar voren gebracht waarom dit oordeel van de rechtbank geen stand kan houden. Voor de ene parkeerplaats geldt dat het college in overeenstemming met stap B van het stappenplan op pagina 20 van de Parkeernota een parkeerplaats ter beschikking heeft gesteld in de Haakgarage, op een acceptabele loopafstand van ongeveer 180 m. Stichting Juna en anderen hebben dat niet betwist.
Het voorgaande betekent dat niet wordt toegekomen aan stap C uit het stappenplan, waarbij wordt gekeken naar de parkeerdruk in het openbaar gebied. De rechtbank heeft de beroepsgronden over de bestaande parkeerdruk in het openbaar gebied daarom terecht niet besproken.
Het betoog slaagt niet.
20.     De betogen over parkeren slagen niet. Daarom is de conclusie dat de rechtbank niet heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de omgevingsvergunning voor de parkeerbehoefte op en rondom de locatie.
Verkeer
21.     [appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de bestaande verkeerssituatie in de omgeving van het bouwplan. Die situatie is daar nu al problematisch en zal volgens hen alleen maar verslechteren door het bouwplan, wat zorgt voor onaanvaardbare hinder voor omwonenden en de bevoorrading van omliggende winkels en bedrijven.
Stichting Juna en anderen voeren aan dat het college de verkeersgeneratie als gevolg van de omgevingsvergunning heeft onderschat, terwijl de wijze en de gevolgen van de bevoorrading van de nieuwe supermarkt en versmarkt voor de bestaande verkeersproblematiek onvoldoende in kaart zijn gebracht. Zo gaat het college er ten onrechte van uit dat de bevoorrading van de versmarkt met bestelbusjes te vergelijken zou zijn met bevoorrading door één vrachtwagen per dag. Ook wijzen zij erop dat ten onrechte niet in de omgevingsvergunning is vastgelegd hoe en hoe vaak de bevoorrading zal plaatsvinden.
[appellant sub 1], stichting Juna en anderen, [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat veel vrachtverkeer in de bestaande situatie uitwijkt naar de Abraham van Royenstraat, omdat de Hoofdstraat slechts een beperkte periode per dag toegankelijk is voor laden en lossen.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen verder dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bestaande situatie waarin het bevoorradingsverkeer het expeditiehof ten noorden van het bouwplan in- en uitrijdt via de gronden van de bouwlocatie. Dit is geen illegale (sluip) route, maar een bestaande route die niet meer mogelijk is als gevolg van het bouwplan en de rechtbank heeft dat niet onderkend.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen betogen daarnaast dat de rechtbank heeft miskend dat de Maarten Kruytstraat vanwege een beoogde nieuwe inrichting in de toekomst niet meer geschikt zal zijn voor vrachtverkeer. Ter onderbouwing wijzen zij op de door hen in beroep overgelegde notitie "Vervolgonderzoek Noordwijk" van Roelofs 25 juni 2022 (hierna: de notitie van Roelofs van 25 juni 2022).
21.1.  Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersituatie in de omgeving. Ter onderbouwing wijst het college op de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning en ook op de second opinion van IDDS Ruimte & Ontwikkeling van 22 oktober 2020 (hierna: de notitie van 22 oktober 2020). Daarnaast wijst het college op twee notities van de verkeerskundige van de gemeente, namelijk de notitie "Bevoorradingsroutes Maarten Kruytstraat" van 5 juli 2022 (hierna: de notitie van 5 juli 2022) en de notitie "Verkeerskundige reactie hoger beroep ontwikkeling Maarten Kruytstraat expeditiehof en knooppunten" van 23 februari 2023 (hierna: de notitie van 23 februari 2023). Omdat de huidige bevoorradingsroute van de omliggende winkels niet wijzigt als gevolg van het bouwplan, heeft het college een aanvullend verkeersonderzoek niet nodig gevonden.
21.2.  De Afdeling ziet met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning moest weigeren vanwege het aspect verkeer. Daarvoor is het volgende van belang.
21.3.  Over de verkeersgeneratie als gevolg van het bouwplan overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.2.1 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat deze is bepaald aan de hand van de kencijfers in CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Het aantal verkeersbewegingen zal toenemen met 1.432 lichte en 8 zware motorvoertuigbewegingen per dag. Voor de supermarkt is uitgegaan van gemiddeld 3 vrachtwagens per dag, wat overeenkomt met 6 ritten. De versmarkt bestaat uit zelfstandige exploitanten en wordt door kleinere bestelbusjes bevoorraad, te vergelijken met personenwagens, met een totaal van gemiddeld 8 ritten per dag. De belasting is te vergelijken met één extra vrachtwagen per dag, zo staat in de ruimtelijke onderbouwing. De Afdeling stelt vast dat de stichting Juna en anderen geen concrete bezwaren naar voren hebben gebracht over de berekening van de verkeersgeneratie. Zij hebben weliswaar aangevoerd dat de belasting van de bevoorrading van de versmarkt niet te vergelijken zou zijn één vrachtwagen per dag, maar dat betoog hebben zij niet nader onderbouwd.
21.4.  Over de bestaande verkeerssituatie in de omgeving van het bouwplan overweegt de Afdeling dat het nieuwe complex zal worden ontsloten op de Abraham van Royenstraat. Daar bevinden zich zowel de laad- en losruimte voor de bevoorrading van de nieuwe supermarkt als de ingang naar de parkeergarage en het parkeerdek.
Voorop staat dat het voorliggende bouwplan geen bijdrage hoeft te leveren aan het oplossen van bestaande verkeersprobleem in de omgeving van de bouwlocatie. Los daarvan mag het verlenen van de omgevingsvergunning er niet toe leiden dat de verkeersituatie in het gebied onaanvaardbaar zal verslechteren. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat dit het geval is.
In de eerste plaats is van belang dat de bevoorrading van het nieuwe complex afzonderlijk gebeurt van de bevoorrading van de overige winkels aan de Maarten Kruytstraat en de Hoofdstraat. De Afdeling begrijpt dat de verkeersituatie op de Abraham van Royenstraat nu niet optimaal is omdat het bevoorradend verkeer van bestaande winkels vaak gebruikmaakt van die straat. Uit wat hiervoor onder 21.2 is overwogen volgt echter dat de toename van verkeer als gevolg van het bouwplan op zichzelf beperkt is en appellanten hebben met hun betogen niet aannemelijk gemaakt dat de Abraham van Royenstraat onvoldoende capaciteit heeft om de verkeersbewegingen te verwerken.
Verder vindt de Afdeling van belang dat in de omgevingsvergunning is vastgelegd dat het laden en lossen ten behoeve van detailhandel inpandig moet gebeuren, zodat het effect op de doorstroming van het verkeer in zoverre minimaal zal zijn. Op de zitting heeft het college erkend dat grote vrachtwagens onvoldoende manoeuvreerruimte hebben om de laad- en losruimte in en uit te kunnen rijden. Daarom zal het laden en lossen gebeuren met kleinere vrachtwagens. De verkeerskundige van het college heeft onweersproken toegelicht dat hiermee rekening is gehouden in de berekening van de verkeersgeneratie. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen reden waarom het college in dit geval de frequentie van het laden en lossen moest waarborgen door het opnemen van voorschriften in de omgevingsvergunning.
De Afdeling volgt daarnaast het oordeel van de rechtbank dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vergunde ontwikkeling niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bevoorrading van de omliggende winkels. Zoals hiervoor onder 21.3 is overwogen zal de impact op de verkeersdoorstroming op de Abraham van Royenstraat beperkt zijn. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de huidige bevoorradingsroute via de Maarten Kruytstraat ook in de toekomstige situatie nog steeds gebruikt kan worden om het bestaande expeditiehof ten noorden van de bouwlocatie te bereiken. Het bevoorradingsverkeer heeft een aantal jaren gebruik kunnen maken van een alternatieve route over de voormalige parkeerplaats op de projectlocatie. Maar zoals het college heeft toegelicht in de notitie van 23 februari 2023 was deze route niet bedoeld om het expeditiehof te bereiken en ook niet gewenst. Hoewel het verdwijnen van deze route geen direct gevolg is van het bouwplan valt het daarmee wel samen. De Afdeling acht het daarom niet uitgesloten dat de verkeersdruk op de Maarten Kruytstraat verder zal toenemen, maar de Afdeling is er niet van overtuigd geraakt dat dit leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bevoorrading van de omliggende winkels. Zoals de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen komt het ook in de huidige situatie voor dat een vrachtwagen op de Maarten Kruytstraat moet wachten en in bepaalde situaties moet terugrijden omdat het expeditiehof bezet is.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen hebben daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat het college de omgevingsvergunning moest weigeren, omdat de Maarten Kruytstraat in de toekomst niet meer geschikt zou zijn voor vrachtverkeer. Zoals in de notitie van 5 juli 2022 wordt toegelicht is de herinrichting van de Maarten Kruytstraat geen onderdeel van het bouwplan, maar een taak van de gemeente. In de notitie staat dat bij de herinrichting rekening zal worden gehouden met de diverse verkeersaspecten in de straat, waaronder de ruimte voor laden en lossen. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen hebben geen redenen aangevoerd om hieraan te twijfelen.
21.5.  [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage hebben in hun hoger beroepschriften nog verschillende punten opgesomd die de rechtbank ten onrechte niet zou hebben betrokken in haar oordeel over het aspect verkeer. De Afdeling begrijpt dat deze punten afkomstig zijn uit de eerder in beroep door hen overgelegde notities van Roelofs van 2 november 2021 en 25 juni 2022. De Afdeling stelt voorop dat een enkele opsomming of verwijzing naar een rapport van een deskundige dat in beroep is overgelegd onvoldoende is voor een geslaagd betoog. In dit geval heeft het college op de notities van Roelofs gereageerd met de notitie van 5 juli 2022, waarin aandacht is besteed aan de huidige verkeerssituatie in het gebied. Ook heeft het college de notitie van 23 februari 2023 laten opstellen, waarin een reactie is gegeven op door [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen genoemde punten. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen niet nader hebben gemotiveerd waarom aan de conclusies in deze notities moet worden getwijfeld.
De betogen slagen niet.
Woon- en leefklimaat
Geluid
22.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar geluidhinder als gevolg van het bouwplan.
Zij hebben eerder in het beroepschrift betoogd dat zij vrezen voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, vanwege geluidhinder als gevolg van laad- en losactiviteiten ten behoeve van de nieuwe supermarkt.
In hun hoger beroepschrift betogen stichting Juna en anderen dat in het rapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai Maarten Kruystraat te Noordwijk" van BK Bouw- en Milieuadvies B.V. van 2 februari 2021 (hierna: Akoestisch onderzoek Industrielawaai), ten onrechte verschillende woningen aan de Gasthuissteeg en in de Maarten Kruytstraat niet zijn betrokken. Daarnaast vrezen zij voor geluidhinder als gevolg van het gebruik van het voorziene parkeerdek. Ook betogen zij dat het college de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) onjuist heeft toegepast. Het gaat dan om de afstanden tussen de nieuwe supermarkt en bestaande woningen en tussen de nieuwe appartementen en de bestaande drankengroothandel op het perceel Maarten Kruytstraat 24.
22.1.  Voor zover stichting Juna en anderen met hun betoog doelen op geluidbelasting als gevolg van het gebruik van het parkeerdek, is dat een nieuwe beroepsgrond die zij niet eerder in beroep hebben aangevoerd. Dat geldt ook voor hun betoog over de VNG-brochure, voor zover dat gaat over de in verband met geluid aangehouden afstand tussen de nieuwe appartementen en de bestaande drankengroothandel aan de Maarten Kruytstraat 24. Deze betogen in het hoger beroepschrift houden geen verband met de oorspronkelijke beroepsgrond over geluideffecten van laad- en losactiviteiten van de nieuwe supermarkt, maar gaan over andere geluidbronnen. Zoals onder 10 van deze uitspraak is overwogen kunnen in het omgevingsrecht beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. De Afdeling zal deze beroepsgronden dus niet inhoudelijk bespreken.
22.2.  Over geluidhinder als gevolg van laad- en losactiviteiten, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.5 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat is aangesloten bij de in de VNG-brochure genoemde richtafstand van 10 m die wordt aanbevolen voor supermarkten. Deze afstand kan volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd naar 0 m als sprake is van een gemengd gebied. Als aan deze richtafstand wordt voldaan mag er in beginsel van worden uitgegaan dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet in wat stichting Juna en anderen hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn.
Over de uitgangspunten in het Akoestisch onderzoek Industrielawaai overweegt de Afdeling dat het college een nadere notitie heeft overgelegd van Equipe Adviseurs B.V. van 18 april 2023, waarin is toegelicht dat de relevante beoordelingslocaties zijn opgenomen in het onderzoek. De geluidbelasting bij woningen die verder van het bouwplan zijn gelegen zal lager zijn, en daarom is het niet noodzakelijk om deze woningen als beoordelingslocaties op te nemen. Stichting Juna en anderen hebben geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de in het Akoestisch onderzoek Industrielawaai gekozen uitgangspunten.
Het betoog slaagt niet.
Privacy en bezonning
23.     [appellant sub 1], [appellant sub 3] en 071vintage en anderen voeren aan dat zij vrezen voor aantasting van hun privacy en voor minder bezonning als gevolg van het bouwplan, maar zij hebben deze betogen niet onderbouwd. Deze betogen slagen daarom niet.
Belangenafweging
24.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
24.1.  De door stichting Juna en anderen aangevoerde hogerberoepsgronden die de Afdeling in deze uitspraak heeft besproken, geven geen aanleiding voor het oordeel dat het college in de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van stichting Juna en anderen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning in zoverre heeft kunnen verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Activiteit bouwen
Redelijke eisen van welstand
25.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het in het besluit van 15 oktober 2021 genoemde welstandsadvies van 10 juni 2021 niet bij dat besluit is gevoegd, zodat zij dit advies niet konden beoordelen. Verder wijzen zij erop dat nog geen advies is gegeven over reclame-uitingen, terwijl onduidelijk is of deze onderdeel zijn van de aanvraag.
Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het bouwplan voldoet niet aan de welstandsnota want het is te massaal, te hoog en sluit niet aan bij de omliggende bebouwing. Ook is de ontsluiting geheel aan de andere kant van de bestaande bebouwing voorzien. Verder zijn de kleuren niet terughoudend of traditioneel. Het college heeft dit ten onrechte slechts beschouwd als de mening van stichting Juna en anderen.
25.1.  Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
25.2.  Het betoog van stichting Juna en anderen dat zij het welstandsadvies van 10 juni 2021 niet hebben kunnen beoordelen, volgt de Afdeling niet. Het college heeft dit advies namelijk overgelegd in de procedure bij de rechtbank en stichting Juna en anderen hebben op dit advies gereageerd. De welstandscommissie heeft vervolgens bij brief van 23 juni 2022 een reactie gegeven op de door stichting Juna en anderen aangevoerde redenen waarom het bouwplan in strijd zou zijn met de eisen van welstand. Wat stichting Juna en anderen hebben aangevoerd over reclame-uitingen biedt naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank. Over reclame-uitingen is namelijk geen welstandsadvies gegeven, omdat die geen onderdeel zijn van de aanvraag van 27 oktober 2020. Zoals het college heeft toegelicht zal voor de reclame-uitingen op een later moment een reclamevergunning worden aangevraagd.
Het betoog dat het bouwplan niet voldoet aan de relevante criteria in de welstandsnota is een herhaling van wat Stichting Juna en anderen eerder in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Stichting Juna en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom deze beoordeling onjuist of onvolledig zou zijn. Ook hebben zij geen advies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. De Afdeling kan zich daarom vinden in het oordeel van de rechtbank onder 11.9.
Het betoog slaagt niet.
Activiteit maken van een uitweg
26.     Stichting Juna en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de inpandige laad- en losplek aan de Abraham van Royenstraat niet te verwezenlijken is. Zij vrezen dat er verkeersopstoppingen zullen ontstaan als gevolg van het toenemende vrachtverkeer en als de voorziene parkeergarage vol is.
26.1.  Dit betoog van stichting Juna en anderen in hoger beroep, is zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Stichting Juna en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van de beroepsgrond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
Het betoog slaagt niet.
Relativiteitsvereiste
27.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een hogerberoepsgrond niet slaagt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste aan vernietiging van het besluit van 15 oktober 2021 in de weg zou hebben gestaan.
Conclusie en proceskosten
28.     Het hoger beroep van 071vintage en anderen is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover dat mede is ingesteld namens [partij A] en [partij B].
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2021 ongegrond verklaren, voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B].
29.     De hoger beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en stichting Juna en anderen zijn ongegrond.
30.     Over de proceskosten overweegt de Afdeling het volgende. 071vintage en anderen zijn in deze procedure bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Het college moet de hiervoor gemaakte proceskosten vergoeden. 071vintage en anderen hebben op de zitting van 27 maart 2025 daarnaast een proceskostenformulier overgelegd waarin zij vragen om vergoeding van deskundigenkosten. De door de deskundige opgestelde rapporten gaan over de onderwerpen verkeer en parkeren, maar de betogen die 071vintage en anderen hierover naar voren hebben gebracht slagen niet. De deskundigenkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 3] en stichting Juna en anderen ongegrond;
II.       verklaart het hoger beroep van 071vintage en anderen gegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2022 in zaak nr. 21/7725, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B];
IV.     verklaart het beroep van Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen ongegrond, voor zover dat mede is ingesteld door [partij A] en [partij B];
V.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding van bij 071vintage en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1814,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk aan 071vintage en anderen het door hun betaalde griffierecht van € 548,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, mr. J.C.A. de Poorter en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
473
BIJLAGE
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 3:2 van de Awb luidt:
"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."
Artikel 3:9 van de Awb luidt:
"Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden."
Artikel 6:5, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep."
Artikel 6:6 van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
(…)
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
Artikel 6:24 van de Awb luidt:
"Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld."
Artikel 8:24 van de Awb luidt:
"1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
(…)"
Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Artikel 2.1 van de Wabo luidt:
"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)"
Artikel 2.2 van de Wabo luidt:
"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(…)".
Artikel 2.12 van de Wabo luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)"