ECLI:NL:RVS:2025:2986

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202206340/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving parkeerplaatsen aan de Maarten Kruytstraat in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Degger kappers en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 september 2022 het beroep van Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk had op 17 augustus 2021 het verzoek van Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen om handhavend op te treden tegen het opheffen van parkeerplaatsen aan de Maarten Kruytstraat afgewezen. Degger kappers en anderen, ondernemers in de omgeving, vreesden dat klanten niet meer konden parkeren en dat hun bevoorrading in gevaar kwam. Ze stelden dat het opheffen van de parkeerplaatsen in strijd was met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Noordwijk. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgezien van handhaving, maar Degger kappers en anderen gingen in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 maart 2025. De Afdeling oordeelde dat het verzoek om handhaving was gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor het oude recht van toepassing bleef. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de plantenbakken die de parkeerplaatsen blokkeerden, als straatmeubilair konden worden aangemerkt en dus geen vergunning vereisten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202206340/1/R3.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Degger kappers en anderen, allen gevestigd in Noordwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2022 in zaak nr. 22/2193 in het geding tussen:
Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2021 heeft het college het verzoek van Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen om handhavend op te treden tegen het opheffen van parkeerplaatsen aan de Maarten Kruytstraat in Noordwijk afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college het door Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2022 heeft de rechtbank het door Drinxx Noordwijk B.V. en 31 anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Degger kappers en anderen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 202206342/1/R3 op een zitting behandeld op 27 maart 2025, waar zijn verschenen Degger kappers en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandsverlener in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd mr. W. Lever, advocaat in Leiden, vergezeld door H. Basar en ir. S. Stienstra.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving is gedaan op 31 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante regelgeving
2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3.       Op de locatie aan de Maarten Kruytstraat waren tot in 2013 negen woningen aanwezig en een parkeerterrein. Het parkeerterrein bestond uit 81 parkeerplaatsen waarvan 13 parkeerplaatsen waren toegewezen aan de negen woningen. In 2014 zijn de woningen gesloopt.
Bij besluit van 10 maart 2015 is aan de eigenaar van de gronden, de gemeente Noordwijk, een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 46 extra tijdelijke parkeerplaatsen op die locatie aan de zijde van de Abraham van Royenstraat en de Gasthuissteeg. De omgevingsvergunning gold tot uiterlijk 1 januari 2020.
Op 14 april 2021 heeft de gemeente Noordwijk de tijdelijke parkeerplaatsen opgeheven door op het parkeerterrein blokkades te plaatsen, bestaande uit stalen balken.
In juni 2021 zijn de stalen balken vervangen door plantenbakken. Het gebruik van de parkeerplaatsen was daarmee nog steeds onmogelijk. In het besluit van 17 augustus 2021 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
Het verzoek om handhaving
4.       Degger kappers en anderen zijn ondernemers die zijn gevestigd in de omgeving van de geblokkeerde parkeerplaatsen. Zij vrezen dat klanten niet meer in de buurt van hun onderneming kunnen parkeren en dat zij hun onderneming niet meer goed kunnen bevoorraden. Op 31 mei 2021 hebben zij het college verzocht om handhavend op te treden tegen de blokkades en de parkeerplaatsen weer vrij te geven, omdat het plaatsen ervan volgens hen in strijd is met het bestemmingsplan "Zeewaardig" en de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2021 (hierna: APV). Daarbij hebben zij erop gewezen dat voor het onttrekken van parkeerplaatsen aan de openbaarheid een besluit moet worden genomen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet.
Procesbelang
5.       Het college stelt zich op het standpunt dat Degger kappers en anderen geen belang hebben bij een uitspraak op hun hoger beroep, omdat de parkeerplaatsen intussen volledig zijn verwijderd. Herstel in de oude situatie is niet meer mogelijk want op het perceel wordt intussen gebouwd.
5.1.    Als iemand stelt schade te hebben geleden kan dat betekenen dat diegene belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2282). Daartoe is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat schade is geleden als gevolg van het besluit.
5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben Degger kappers en anderen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Zij hebben op de zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang hebben bij de uitkomst van deze procedure vanwege mogelijk geleden schade door het opheffen van de parkeerplaatsen.
Het hoger beroep
Is het afzetten van de parkeerplaatsen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo?
6.       Degger kappers en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het afzetten van de parkeerplaatsen geen overtreding is van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Zij voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat voor het afzetten van de parkeerplaatsen in de eerste plaats stalen balken zijn gebruikt, en pas later plantenbakken. Ter onderbouwing hebben zij een satellietfoto van Google Maps overgelegd.
Als er ten tijde van het primaire besluit wel plantenbakken aanwezig zouden zijn, dan heeft de rechtbank deze bakken ten onrechte aangemerkt als straatmeubilair als bedoeld in onderdeel 18, onder g, van artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). De reden hiervoor is dat straatmeubilair alleen kan worden geplaatst in een gebied met een openbare bestemming en dus niet vergunningvrij op gronden met de bestemming "Wonen". Ook kan straatmeubilair niet vergunningvrij worden geplaatst op gronden met de bestemming "verkeer" omdat door het gebruik van de constructie feitelijk geen sprake is van straatmeubilair.
6.1.    Op de zitting heeft het college onweersproken gesteld dat de parkeerplaatsen ten tijde van het besluit op bezwaar op 23 februari 2022 waren afgezet met betonnen plantenbakken.
6.2.    De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat met het plaatsen van deze plantenbakken artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is overtreden. Uit artikel 2, aanhef en onderdeel 18, aanhef en onder g, van bijlage II van het Bor volgt namelijk dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, als deze activiteiten betrekking hebben op een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het gaat om straatmeubilair. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de plantenbakken zijn aan te merken als straatmeubilair als bedoeld in dat artikel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1755)) heeft in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van bijlage II bij het Bor een samenvoeging plaatsgevonden van artikel 3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, onderdelen a, c en d, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) en is met het Bor niet beoogd een wijziging aan te brengen ten opzichte van het Bblb met betrekking tot de vraag wat onder straatmeubilair moet worden verstaan (Stb. 2010, 143, blz. 152). Volgens de nota van toelichting bij het Bblb moet bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke (Stb. 2002, 410, blz. 38). De Afdeling overweegt dat het parkeerterrein een openbaar karakter heeft en de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen dat de plantenbakken worden ingezet als middel om ervoor te zorgen dat 46 parkeerplaatsen op het terrein niet meer kunnen worden gebruikt om te parkeren. Dat aan de gronden waarop de plantenbakken wordt geplaatst de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer" zijn toegekend maakt voor de beoordeling geen verschil omdat het plaatsen van de plantenbakken, gelet op het voorgaande, omgevingsvergunningvrij is.
Het betoog slaagt niet.
Is het afzetten van de parkeerplaatsen in strijd met de APV?
7.       Degger kappers en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het afzetten van de parkeerplaatsen geen overtreding is van artikel 10, eerste lid, van de APV. Volgens hen heeft de rechtbank niet onderkend dat de plantenbakken niet omgevingsvergunningvrij konden worden gebouwd. Ook stellen zij dat deze niet ten dienste konden staan van een openbare bestemming, omdat ze zijn geplaatst op gronden met de bestemming "Wonen". Verder wijzen zij erop dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat het terrein braak lag.
7.1.    De Afdeling ziet met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat door het plaatsen van de plantenbakken artikel 2:10, eerste lid, van de APV wordt overtreden. Zoals onder 6.2 van deze uitspraak is overwogen zijn de plantenbakken aan te merken als bouwwerken als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, aanhef en onder g, van bijlage II van het Bor. Deze bouwwerken zijn op grond van artikel 2:10, vierde lid, aanhef en onder d, van de APV uitgezonderd van het verbod in artikel 2:10, eerste lid, van de APV, mits wordt voldaan aan de in artikel 3, aanhef en onder d, van het Algemeen aanwijzingsbesluit APV Noordwijk 2021 gestelde regels. Niet is gebleken dat daaraan niet is voldaan.
Het betoog slaagt niet.
Wegenwet
8.       Degger kappers en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in totaal 46 parkeerplaatsen aan de openbaarheid zijn onttrokken, zodat daarvoor een besluit moest worden genomen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet.
8.1.    In artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet staat dat een weg aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen.
8.2.    Op de zitting hebben Degger kappers en anderen toegelicht dat zij met hun verzoek van 31 mei 2021 primair willen bewerkstelligen dat de parkeerplaatsen op de locatie worden teruggebracht. Als dat niet gebeurt, en de parkeerplaatsen dus blijvend aan de openbaarheid worden onttrokken, is het onderdeel over de Wegenwet bedoeld als een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet. Daarmee willen zij bereiken dat de raad van de gemeente Noordwijk een besluit neemt conform dit artikel, zodat zij daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
Gelet op deze bedoeling van Degger kappers en anderen komt de Afdeling niet meer toe aan de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet is overtreden en of het college in zoverre van handhavend optreden mocht afzien. De Afdeling zal het college verzoeken om de brief van 31 mei 2021 door te zenden aan de raad, ter behandeling als een verzoek als bedoeld in artikel 11 van de Wegenwet, tot toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
473
BIJLAGE
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet."
Artikel 2 van bijlage II van het Bor luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…]
18. een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft:
[…]
g. straatmeubilair;
[…]".
Artikel 9 van de Wegenwet luidt:
"1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten."
Artikel 11 van de Wegenwet luidt:
"1. Ieder belanghebbende bij een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, heeft het recht aan den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
(…)"
Artikel 2:10 van de APV luidt:
"1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan door het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven die openbare plaats.
[…]
4. Het verbod is voorts niet van toepassing op de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het vijfde lid gestelde algemene regels:
[…]
d. bouwwerken ten behoeve van infrastructuur of openbare voorziening zoals bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
[…]
5. Het college stelt algemene regels vast betreffende de wijze van plaatsing van de categorieën voorwerpen, bedoeld in het vierde lid."
Artikel 3 van het Algemeen aanwijzingsbesluit APV Noordwijk 2021 luidt:
"Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2:10 lid 5 APV zijn de volgende algemene regels vastgesteld betreffende de wijze van plaatsing van de genoemde voorwerpcategorieën en geldt het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10 lid 1 APV niet voor:
[…]
d. bouwwerken ten behoeve van infrastructuur of openbare voorziening zoals bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) indien wordt voldaan aan de volgende regels:
1. Elk object moet in goede staat van onderhoud verkeren.
2. Elk object moet passend zijn binnen de omgeving.
3. Elk object moet zodanig zijn geconstrueerd en geplaatst, dat het object geen gevaar kan vormen voor de (verkeers-) veiligheid.
4. Het object moet zijn geplaatst door of namens de gemeente."