ECLI:NL:RVS:2025:2994

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202400292/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herontwikkeling voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg in Den Haag

Op 2 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" dat door de raad van de gemeente Den Haag was vastgesteld op 30 november 2023. Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg en een aangrenzend woonblok uit de jaren 1960 in Moerwijk-Oost. Het plan beoogt de bouw van 548 woningen, waaronder 142 sociale huurwoningen en 406 middeldure/vrije-sector-huurwoningen, en maximaal 4.500 m² aan commerciële ruimte. Appellanten, waaronder bewoners en een autobedrijf, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, met als belangrijkste argument dat er onvoldoende parkeergelegenheid is voorzien. De Afdeling heeft overwogen dat de raad voldoende inzicht heeft gegeven in de parkeersituatie en dat het nieuwe parkeerbeleid, dat sinds de vaststelling van het vorige plan is ingevoerd, adequaat is. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de raad de belangen van de betrokkenen voldoende heeft afgewogen en dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving met zich meebrengt. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

202400292/1/R3.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant A], wonend in Den Haag,
2.       [appellant B], wonend in Den Haag,
3.       Duinstad Auto's (hierna: Duinstad) en [appellant C], gevestigd, dan wel wonend in Den Haag,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant C] en Duinstad en [appellant C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stebru Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant A], [appellant C] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 april 2025, waar
[appellant A], [appellant C], Duinstad en [appellant C], vertegenwoordigd door [appellant C], en de raad, vertegenwoordigd door drs. W. de Jongh, E.N. Vorwijk en B.P.A Wouda, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Stebru Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Omschrijving plan
2.       Het plan voorziet in de herontwikkeling van het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg en van een daaraan grenzend woonblok uit de jaren 1960 in Moerwijk-Oost. De kazerne doet dienst als bedrijfsverzamelgebouw tot het plan kan worden uitgevoerd. De herontwikkeling beoogt de bouw mogelijk te maken van 548 woningen, bestaande uit 142 sociale huurwoningen en 406 middeldure/vrije-sector-huurwoningen. Verder is voorzien in maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, zoals horeca, zorg, welzijn en kantoren.
Het plangebied wordt begrensd door de Erasmusweg aan de noord- en westkant, de ecologische zone langs de Assumburgweg aan de noord- en oostkant en de Rechterenstraat aan de zuidkant.
Het plan is vastgesteld nadat de Afdeling bij uitspraak van 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1546, het eerdere bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" had vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de raad onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat er voldoende parkeergelegenheid was.
3.       [appellant A] en [appellant C] wonen op het adres [locatie] te Den Haag. Duinstad en [appellant C] exploiteren een autobedrijf in de voormalige brandweerkazerne. De tijdelijke huurovereenkomst met Duinstad en [appellant C] is beëindigd.
Intrekking beroepsgrond
4.       Duinstad en [appellant C] hebben op de zitting de beroepsgrond over stikstof ingetrokken.
Het beroep van [appellant A] en [appellant C]
Procedurele gronden
5.       [appellant A] stelt dat de Crisis- en herstelwet niet van toepassing is.
5.1.    Het plan voorziet in meer dan elf woningen, zodat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Dit betoog slaagt niet.
6.       [appellant C] betoogt dat hij de vergadering van de commissie ruimte niet geheel heeft mogen bijwonen en dat tijdens de schorsing van die vergadering geheime documenten zijn besproken.
6.1.    De Afdeling overweegt dat het plan is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Betrokkenen hebben een zienwijze kunnen indienen en daar is ook gemotiveerd op ingegaan. Dat een raadscommissievergadering naar aanleiding van gerezen vragen geschorst is geweest, betekent niet de bestemmingsplanprocedure daarom niet juist is doorlopen. Dit betoog slaagt niet.
7.       [appellant A] betoogt dat een amendement over het aanhouden van een laag parkeertarief is genegeerd.
7.1.    De Afdeling overweegt dat het door [appellant A] bedoelde amendement in stemming is gebracht en is verworpen. Dit betoog slaagt dus niet. Voor zover hij op de zitting heeft betoogd dat hij hiermee heeft bedoeld dat het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van andere delen van de stad is geschonden, overweegt de Afdeling dat zijn beroepschrift geen enkel aanknopingspunt biedt voor die stelling. Artikel 1.6a van de Chw staat eraan in de weg dat na het verstrijken van de beroepstermijn nieuwe gronden worden aangevoerd. Het betoog blijft daarom in zoverre buiten behandeling.
Parkeerbehoefte
8.       [appellant A], [appellant C] en Duinstad en [appellant C] betogen dat het plan in te weinig parkeerplaatsen voorziet. [appellant A] en [appellant C] vrezen dat de parkeervraag vanwege het plan een extra druk zal leggen op de bestaande parkeerplekken. [appellant A] betoogt dat de raad de parkeerbehoefte nog steeds te rooskleurig voorstelt en dat er ten opzichte van het vernietigde plan niets is veranderd. Het aantal parkeerplaatsen is met één parkeerplaats uitgebreid, van 204 naar 205, terwijl het aantal voorziene woningen 548 is gebleven. Hij voert tot slot aan dat er als gevolg van de recent gerealiseerde Hofbadtoren in Ypenburg een groot parkeertekort in de omgeving daar is ontstaan.
[appellant C] betoogt dat het bestemmingsplan "Parapluherziening (fiets)parkeren" uit 2018 is herzien op basis van de Nota parkeernormen 2021 (hierna: de Parkeernota). Die nieuwe Parkeernota bevat reductiemogelijkheden gebaseerd op ongefundeerde wensen van het gemeentebestuur en het wegredeneren van auto’s. Zo wordt bijvoorbeeld de parkeervraag met 25% gereduceerd als er binnen een straal van 500 m één van de drie kleine NS-stations aanwezig is en is er een reductie tot 75% mogelijk als dubbelgebruik gecombineerd wordt met mobiliteitsalternatieven. De omstandigheid dat in dit geval station Moerwijk in de nabijheid ligt, betekent volgens hem niet dat er in de praktijk ook een lagere behoefte is aan autoparkeerplaatsen.
[appellant C] voert verder aan dat de raad ten onrechte niet de parkeerbehoefte leidend heeft laten zijn, maar de politieke ambitie om autogebruik te reduceren. Zo zouden volgens de raad de bewoners van sociale huurwoningen parkeerplaatsen in gebouwde parkeervoorzieningen doorgaans niet gebruiken, omdat die te duur zijn. Het onbereikbaar zijn van parkeerplaatsen als gevolg van hoge kosten maakt volgens [appellant C] niet dat er geen behoefte aan parkeerplekken is. De behoefte wordt op deze manier niet objectief en neutraal vastgesteld. Over de deelmobiliteit betoogt [appellant C] dat de - in de worst case situatie - benodigde 14 deelauto’s en 27 deelbakfietsen niet haalbaar zijn. Het aantal is te groot en vergt te grote investeringen, die in een wijk als Moerwijk voor problemen zorgen. Ook is in het onderzoek van Ecorys geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte van bezoekers van de voorziene detailhandel en een reële parkeerbehoefte op werkdagen overdag van 150 voertuigen. Verder stelt [appellant C] dat hij het aantal woningen en parkeerplekken heeft geteld. Een parkeernorm van 0,8 lijkt hem op grond daarvan logischer. Tot slot voert [appellant C] aan dat de deelmobiliteit niet verankerd is voor de langere termijn.
Duinstad en [appellant C] betogen dat het plan tot gevolg heeft dat [appellant C] niet meer kan parkeren bij familieleden die in de omgeving van het plangebied wonen.
8.1.    De raad stelt dat sinds de vaststelling van het vorige plan nieuw parkeerbeleid is vastgesteld en dat in Moerwijk Oost een regime voor betaald parkeren is ingevoerd. Dit regime houdt in dat er betaald parkeren geldt voor de periode tussen 18.00 en 24.00 uur. Daardoor wordt geborgd dat de parkeerdruk in de openbare ruimte op het maatgevende moment (de avond en nacht) niet toeneemt als gevolg van deze ontwikkeling. Uit recent uitgevoerde tellingen blijkt dat de parkeerdruk in Moerwijk Oost tussen de 48% en 58% is (48% op dinsdag 9 april tussen 13.30 en 16.00 uur en 58% op woensdag 10 april tussen 00.00 uur en 02.00 uur), aldus de raad. Verder komen toekomstige bewoners binnen het project niet in aanmerking voor een parkeervergunning in de openbare ruimte. Het plan biedt verder door middel van een tweelaagse parkeergarage voldoende mogelijkheden om op eigen terrein in de benodigde parkeerbehoefte te voorzien. Op basis van wat het plan mogelijk maakt en het gemeentelijk parkeerbeleid zijn, bij maximale toepassing van de reductiemogelijkheden, ten minste 144 parkeerplaatsen nodig. Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden om in dit aantal parkeerplaatsen te kunnen voorzien, aangezien de garage plaats biedt aan 205 auto’s.
Tot slot stelt de raad dat door de invoering van het parkeerregime, de parkeerdruk op de werkdagochtenden en -middagen is afgenomen. Mochten nieuwe bewoners toch op straat parkeren, dan veroorzaakt dat gelet op de parkeerdruk geen problemen, aldus de raad.
8.2.    De raad heeft voor dit plan een parkeeronderzoek laten uitvoeren door Ecorys, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een rapport van
25 januari 2023. In het parkeerrapport is vermeld dat de totale parkeerbehoefte voor de bewoners, bezoekers en de overige functies (horeca, kantoor, zorg en bedrijven) op basis van het nieuwe beleid 361 parkeerplekken is. Er zijn op basis van artikel 3:4 van de Parkeernota drie reducties ingezet:
- OV
- Deelauto’s
- Deelbakfietsen.
De reductie vanwege OV is 90 plekken, en vanwege deelauto’s en deelbakfietsen 127. Daarmee resteren er netto 144 benodigde parkeerplekken. De parkeergarage biedt ruimte aan 205 parkeerplekken, dus in die parkeerbehoefte kan worden voorzien, als voldoende deelauto’s en deelbakfietsen worden ingezet. Verder wijst het rapport erop dat volgens artikel 3:6 van de Parkeernota het recht op een parkeervergunning vervalt, als een reductie van de autoparkeervraag is toegepast. Dat betekent dat de parkeerbehoefte niet wordt afgewenteld op de omgeving. Er zou dan dus geen toename van de parkeerdruk in de omgeving zijn, aldus het rapport van Ecorys.
8.3.    Artikel 11.1, onder f, van de planregels luidt: "Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw of functie daartoe aanleiding geeft, mag een gebouw of functie alleen worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren van voertuigen en (brom)fietsen, met dien verstande dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort;
Artikel 11.1, onder g, luidt: "of sprake is van voldoende (fiets)parkeergelegenheid, zoals genoemd onder f wordt bepaald op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in:
1. voor motorvoertuigen: de Nota parkeernormen Den Haag 2021, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging; […]"
Artikel 11.1, onder h, luidt: "burgemeester en wethouders passen de Nota parkeernormen Den Haag 2021 en beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016 toe zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;"
Artikel 12.4, onder d, luidt: "indien de autoparkeervraag van het gebouw of functie conform de Nota parkeernormen Den Haag 2021 wordt gereduceerd door toepassing van deelauto’s of deelbakfietsen, of, indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, en de autoparkeervraag conform de gewijzigde nota wordt gereduceerd door toepassing van deelauto's en deelbakfietsen, dan dienen deze beschikbaar te zijn bij aanvang van het feitelijk gebruik van het gebouw of functie en beschikbaar te blijven.
8.4.    De Afdeling overweegt dat de raad vraagsturend parkeerbeleid mag volgen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1726, onder 15.2). Verder heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom dat vraagsturend beleid in dit geval wordt gevolgd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met zijn verwijzing naar de aanwezigheid van een NS-station binnen 500 m afstand van het plangebied, het feit dat toekomstige bewoners niet in aanmerking komen voor een bewoners- of bezoekersparkeervergunning en de ligging van het plangebied in een zone voor betaald parkeren in dit geval voldoende gemotiveerd dat de parkeernorm voor bewoners kan worden gereduceerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2716, onder 8.4). Nog daargelaten dat de door [appellant C] genoemde parkeernorm van 0,8 zou volgen uit zijn tellingen in de bestaande en niet de toekomstige situatie, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad gelet op de beleidsruimte die hem hier toekomt niet heeft mogen uitgaan van de bovengenoemde reductiefactoren, waaronder begrepen het niet verlenen van vergunningen aan toekomstige bewoners, en op grond daarvan tot een lagere parkeernorm te komen.
Verder hebben [appellant C] en [appellant A] wel betwist dat de parkeerdruk in dit deel van Moerwijk, sinds het betaald parkeren is ingevoerd, is afgenomen naar 57% in de avond en 58% in de nacht, maar dit hebben zij verder niet onderbouwd.
Met betrekking tot het woningbouwproject elders in Den Haag overweegt de Afdeling dat niet inzichtelijk is gemaakt dat de omstandigheden rondom dat project vergelijkbaar zijn met het project waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet en dat daarom onaanvaardbare parkeerhinder een gegeven is.
Voor zover [appellant C] betoogt dat de parkeerbehoefte van de detailhandel niet is meegenomen, overweegt de Afdeling dat het plan niet in detailhandel voorziet.
Over de parkeerbehoefte op werkdagen overdag, overweegt de Afdeling dat de raad aan de hand van een parkeerdrukmeting inzichtelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk overdag 48% is. [appellant C] heeft dat niet gemotiveerd bestreden.
Over de haalbaarheid van het percentage deelauto’s en deelbakfietsen dat moet worden ingezet, overweegt de Afdeling dat [appellant C] niet overtuigend heeft onderbouwd dat dit percentage niet haalbaar is. Ook overigens heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat deze reductiefactoren niet zodanig hoog zijn, dat deze niet uitvoerbaar zijn. Voor zover [appellant C] heeft betoogd dat er geen waarborgen zijn opgenomen in het plan voor de inzet van deelvervoer, overweegt de Afdeling dat
artikel 12.4 van de planregels hierin voorziet.
Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied met zich brengt.
Gelet op het voorgaande kan ook het betoog van Duinstad en [appellant C] dat het plan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet, niet slagen.
De betogen slagen niet.
Bedrijfsbelangen Duinstad en [appellant C]
9.       Duinstad en [appellant C] hebben aangevoerd dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun bedrijfsbelangen. De raad had volgens hen vervangende ruimte moeten aanbieden. Verder betogen zij dat de raad aan hen een schadevergoeding had moeten betalen.
9.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad na afweging van alle betrokken belangen het plan niet had mogen vaststellen zonder Duinstad en [appellant C] vervangende bedrijfsruimte aan te bieden na de opzegging van het tijdelijke huurcontract. Over het verzoek om een tegemoetkoming in de planschade overweegt de Afdeling dat dat verzoek in deze procedure niet aan de orde kan komen. Daarvoor geldt een aparte, met rechtsmiddelen omklede procedure. Dit betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     De beroepen zijn ongegrond.
11.     De raad hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
361