ECLI:NL:RVS:2025:3022

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
202403487/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot opheffing inreisverbod en verblijfsvergunning op grond van het Terugtrekkingsakkoord

Op 3 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod en de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van het Terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 april 2023 de aanvraag van de appellant afgewezen en de aanvraag voor de verblijfsvergunning niet in behandeling genomen. De rechtbank had op 8 mei 2024 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202403487/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2024 in zaak nr. NL23.15020 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van appellant tot het opheffen van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, afgewezen, en de aanvraag van appellant tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van het Terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 8 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç-Arslan, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5, 6, 6.4 en 7 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025
985