ECLI:NL:RVS:2025:3027
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 mei 2025. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem in bewaring te stellen, ongegrond verklaard. De minister had deze beslissing genomen op 22 april 2025. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Afdeling zag ook geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.