202501752/2/R4.
Datum uitspraak: 8 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend in Almen, gemeente Lochem,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2025 heeft de raad het bestemmingsplan "Almen-Zuid 2b" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 26 juni 2025, waar [verzoekster] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen, E. van Dijk en ing. J.A.J. Hoefnagels, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
3. Het plan voorziet in de bouw van 15 woningen met bijbehorende ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en waterberging aan de zuidkant van Almen. Daarvan zullen 7 woningen worden gebouwd op onbebouwde percelen die momenteel agrarisch in gebruik zijn. De overige 8 woningen zullen worden gebouwd op een perceel dat in de huidige situatie in gebruik is als parkeerterrein voor een naburig hotel. Het plan voorziet ook in een vervangend parkeerterrein voor dat hotel.
4. Tijdens de zitting is namens de raad bevestigd dat op dit moment geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de voorziene woningen is ingediend. De gemeente heeft dat als eigenaar van de gronden in het plangebied ook zelf in de hand. Gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4551, bestaat in zoverre geen spoedeisend belang bij schorsing van het bestemmingsplan. [verzoekster] stelt echter dat het plan zal leiden tot feitelijk onomkeerbare gevolgen en verzoekt daarom het plan te schorsen. Zo wijst zij erop dat in de bomen aan de westzijde van het plangebied - die zullen worden gekapt - mogelijk beschermde diersoorten waaronder uilen en vleermuizen aanwezig zijn. Deze stelling heeft [verzoekster] echter niet nader onderbouwd en de voorzieningenrechter constateert dat uit het verrichte ecologische onderzoek daarvan ook niet is gebleken. Tijdens de zitting is namens de raad toegelicht dat op het moment dat daadwerkelijk tot het kappen van die bomen wordt overgegaan, opnieuw de aanwezigheid van beschermde dieren zal worden onderzocht in het kader van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. De voorzieningenrechter ziet geen grond om [verzoekster] te volgen in haar betoog.
Verder volgt de voorzieningenrechter [verzoekster] niet in haar standpunt dat de voorbereidende werkzaamheden tot onomkeerbare gevolgen leiden, onder andere voor het bestaande microreliëf - een hoogteverschil van 1 tot 2 meter - in het plangebied. Een deel van het plangebied betreft een parkeerterrein en het overige deel is in gebruik als akker. De werkzaamheden bestaan uit het bouwrijp maken van de grond, het aanleggen van halfverharding, de aanleg van wadi’s en het aanbrengen van beplanting. Dergelijke werkzaamheden kunnen zonder blijvende gevolgen ongedaan worden gemaakt als het plan in de bodemprocedure door de Afdeling zou worden vernietigd. Tijdens de zitting heeft de raad meegedeeld dat risico te willen nemen en dat de grondruilovereenkomst met de initiatiefnemer een ontbindende voorwaarde bevat die het mogelijk maakt de werkzaamheden ook daadwerkelijk weer ongedaan te maken.
5. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Daarmee is niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025
571