ECLI:NL:RVS:2025:3046
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- B. Meijer
- J.M. Willems
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2024, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 31 maart 2021 de aanvraag afgewezen en op 22 januari 2024 het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Sevenster als voorzitter en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.